ECLI:NL:RBDHA:2023:14904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
23/3225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor sociale huurwoning en toetsing van beleidsvrijheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023, zaaknummer SGR 23/3225, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser had op 17 januari 2023 een aanvraag ingediend, die door het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland op 3 mei 2023 werd afgewezen. Eiser stelde dat hij gebonden was aan de gemeente Leiden, waar de wachttijd voor een nieuwe woning langer is dan in de randgemeenten. Hij voerde aan dat stabiele en betaalbare huisvesting noodzakelijk is om zijn kans op terugval in drugsgebruik te verkleinen, zijn schulden te saneren en om regelmatig contact met zijn minderjarige kinderen te hebben.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Verweerder heeft aangetoond dat eiser sinds 4 oktober 2017 ingeschreven staat en dat er woningen zijn verhuurd aan mensen met een kortere inschrijvingsduur. De rechtbank benadrukt dat van een woningzoekende verwacht mag worden dat hij naar een andere gemeente verhuist indien daar een passende woning beschikbaar is. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet leiden tot onbillijkheden die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Het recht op familie- en gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, houdt geen recht op woonruimte in.

Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en verweerder is niet verplicht de proceskosten van eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3225

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Baadoudi),
en

Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigde: K.M. van Klaveren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.1.
Bij besluit van 17 januari 2023 (het primaire besluit ) heeft verweerder de aanvraag voor een urgentieverklaring van eiser afgewezen. Verweerder heeft het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard bij besluit van 3 mei 2023 (het bestreden besluit).
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De zitting was op 20 september 2023 met behulp van een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning van eiser afgewezen, omdat eiser volgens verweerder in staat is binnen zes maanden zelf te voorzien in huisvesting. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat hij gebonden is aan de gemeente Leiden en daar de wachttijd voor een nieuwe woning langer is dan in de randgemeenten. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende onderkend dat stabiele en betaalbare huisvesting noodzakelijk is voor eiser om de kans op een terugval in drugsgebruik te verkleinen, zijn schulden te saneren en regelmatige omgang met zijn minderjarige kinderen te hebben.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder bij zijn bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen. De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat het restrictieve beleid van verweerder met betrekking tot urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [2]
Heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Verweerder heeft inzichtelijk gemaakt dat eiser een inschrijftijd heeft sinds 4 oktober 2017 en dat er voorafgaand aan het bestreden besluit in ieder geval twee woningen verhuurd zijn aan mensen met een kortere inschrijvingsduur dan eiser. Daarmee heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser binnen zes maanden zelf kan voorzien in huisvesting. [3] Verweerder mocht hierbij voorbij gaan aan de door eiser gestelde gebondenheid aan de gemeente Leiden, omdat van een woningzoekende mag worden verlangd dat hij naar een andere gemeente in de regio verhuist indien daar een passende woning beschikbaar is.
Had verweerder de hardheidsclausule toe moeten passen?
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat de door eiser genoemde omstandigheden niet leiden tot onbillijkheden van overwegende aard waardoor verweerder gehouden was om, in afwijking van het beleid, alsnog een urgentieverklaring aan eiser te verstrekken. Dat stabiele en betaalbare huisvesting de kans op een terugval in drugsgebruik voor eiser zou verkleinen en hem zou ondersteunen bij het saneren van zijn schulden, is hiervoor niet voldoende. Verder heeft verweerder het belang van eiser om regelmatige omgang met zijn kinderen te hebben voldoende meegewogen. De rechtbank betrekt daarbij dat het recht op familie- en gezinsleven van artikel 8 van het EVRM geen recht op woonruimte inhoudt. [4]
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening Holland-Rijnland (de Huisvestingsverordening) gelezen in samenhang met artikel 24, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).
3.Artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening gelezen in samenhang met artikel 24, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
4.Zie het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 18 januari 2001, Chapman tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2001:0118JUD002723895).