6.2.Paragraaf A1/ 3 van de Vreemdelingencirculaire luidt als volgt:
…
Geldige verblijfsvergunning of visum voor verblijf van langere duur in andere Schengenlidstaat en gesignaleerd door een andere Schengenlidstaat in SIS.
De ambtenaar belast met de grensbewaking verricht, na het aantreffen aan de buitengrens van een vreemdeling die in het bezit is van een voor een Schengenlidstaat geldige verblijfsvergunning of visum voor verblijf van langere duur en die door een andere Schengenlidstaat gesignaleerd is in SIS inzake terugkeer, al dan niet in combinatie met een inreisverbod, of met het oog op weigering van toegang en verblijf de volgende handelingen:
• verleent toegang tot Nederland in het geval de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt op doorreis te zijn naar de Schengenlidstaat die de verblijfsvergunning heeft verleend. Hiervoor is niet vereist dat de vreemdeling aan alle toegangsvoorwaarden van artikel 6, eerste lid, SGC voldoet.
…
7. Volgens het proces-verbaal van bevindingen van [medio 2] januari 2023 is eiser op
[medio 2] januari 2023 vanuit Curaçao gearriveerd op Schiphol met een door Duitsland afgegeven vluchtelingendocument met geldigheidsdatum 15 februari 2023 en een verblijfsvergunning (‘aufenhaltstitel’) met dezelfde geldigheidsdatum. Ook was eiser in het bezit van een vliegticket Curaçao-Amsterdam-Frankfurt, waarmee eiser op [medio 2] januari 2023 naar Frankfurt zou vliegen. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat verweerder eiser de toegang heeft geweigerd omdat hij door Duitsland in het SIS is gesignaleerd als ‘niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdeling’. Volgens die signalering diende eiser te worden aangehouden overeenkomstig het nationale recht en te worden voorgeleid voor de bevoegde autoriteit, ter verwijdering uit het Schengengebied.
8. Verder blijkt uit hetzelfde proces-verbaal en uit de e-mail van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) aan het Gemeenschappelijk Grens Coördinatiecentrum (GGC) van
[medio 2] januari 2023 dat vanwege de signalering bij verweerder twijfel was gerezen over eisers verblijfsstatus in Duitsland. Vanwege die gerezen twijfel heeft verweerder op [medio 2] januari 2023 op twee momenten contact gehad met de Duitse autoriteiten over de signalering. In het eerste geval heeft een ‘collega van de Duitse autoriteiten’ per e-mail laten weten dat eiser vanaf [medio 3] november 2022 nationaal OA (opsporen aanhouden) gesignaleerd stond en dat niet bekend was waarom dat het geval was. Meer informatie had door de Duitse collega alleen kunnen worden ingewonnen als zij eiser zelf in controle zouden hebben gehad en op een doordeweekse dag. In het tweede geval heeft de Duitse politie in Goch aan de Kmar meerdere foto’s van eiser met daarop de door hem opgegeven aliassen verstrekt.
9. Onder verwijzing naar het bovenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet of ieder geval onvoldoende duidelijk dat de Duitse autoriteiten op [medio 2] januari 2023 expliciet hebben verklaard dat eiser nog rechtmatig verblijf had in Duitsland en/of dat hij zou mogen doorreizen naar Duitsland. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eiser terecht de toegang heeft geweigerd op [medio 2] januari 2023. Gezien de aard van de in het SIS omschreven signalering (‘ter verwijdering uit het Schengengebied’) hoefde verweerder niet zonder meer uit te gaan van de geldigheid van eisers overgelegde verblijfsvergunning en mocht hij dus nader onderzoek doen. Dat nader onderzoek bestond uit contact met de Duitse autoriteiten, maar ondanks dat contact is over eisers verblijfsstatus of de status van de signalering op [medio 2] januari 2023 vanuit de Duitse autoriteiten geen duidelijkheid gegeven. Dat valt verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aan te rekenen. Indien voor de Duitse autoriteiten toen duidelijk was dat eiser nog houder was van een geldige verblijfstitel had het immers in de rede gelegen dat die informatie door de Duitse autoriteiten met verweerder was gedeeld. Dit was echter niet het geval. Ook eiser zelf heeft daarover geen duidelijkheid verschaft. Van belang daarbij is dat uit het verslag van het vertrekgesprek van [medio 6] januari 2023 blijkt dat eiser zelf geen contact heeft opgenomen de Duitse autoriteiten. Op [medio 2] januari 2023 stond dus nog niet vast dat eiser houder was van een geldige verblijfstitel en heeft verweerder terecht geen toepassing gegeven aan de uitzonderingsgrond zoals genoemd in artikel 6, vierde lid, onder a, van de SGC. De wet noch de jurisprudentie biedt verweerder de mogelijkheid het besluit over de toegang in een dergelijke situatie uit te stellen, zodat verweerder eiser op grond van de toen bekende gegevens de toegang moest weigeren.
10. Evenmin heeft verweerder eiser direct toegang hoeven verlenen op grond van artikel 5 van de Verblijfsrichtlijn. Nog los van de vraag of de Verblijfsrichtlijn in een dergelijk geval prevaleert boven het bepaalde in de Schengengrenscode, was daarvoor in ieder geval vereist dat eiser in het bezit was van een geldig paspoort. Zoals overwogen onder 8 bestond over de geldigheid van de door eiser overgelegde verblijfsvergunning, en daarmee dus ook over het vluchtelingenpaspoort met dezelfde geldigheidsdatum, op
[medio 2] januari 2023 nog geen duidelijkheid. Aan dat vereiste was dus niet voldaan. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
11. Eisers subsidiaire standpunt volgt de rechtbank wel. Uit het dossier blijkt dat de Duitse autoriteiten op [medio 7] januari 2023 aan verweerder hebben laten weten dat eisers verblijfsvergunning nog geldig was en dus ook het door eiser overgelegde vluchtelingenpaspoort. Vanaf dat moment was sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6, vierde lid, onder a, van de SGC, zoals omschreven in het beleid van verweerder. Eiser beschikte over een geldige verblijfstitel en het was aannemelijk dat hij op doorreis was naar het grondgebied van de lidstaat die hem die verblijfstitel had verstrekt, gelet op het vliegticket naar Frankfurt en de door hem afgelegde verklaringen. Dat eiser op doorreis was, is door verweerder op zichzelf ook niet weersproken. Uit de SGC en uit het beleid volgt dat in een dergelijke situatie toegang dient te worden verleend om de vreemdeling te laten doorreizen naar het grondgebied van die lidstaat. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat in het geval van eiser direct op [medio 7] januari 2023 had moeten doen.
12. Het beroep tegen de toegangsweigering is daarom gegrond.
Over de vrijheidsontnemende maatregel
13. Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
14. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn primaire standpunt dat de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan onrechtmatig is. Hiervoor is in rechtsoverweging 7 al geoordeeld dat verweerder terecht de toegang heeft geweigerd op [medio 2] januari 2023. Aan de vrijheidsontnemende maatregel lag dus een rechtmatige toegangsweigering ten grondslag. Dat in de bestreden maatregel slechts één grond is aangekruist maakt dat niet anders. In een situatie als deze is onttrekkingsrisico immers geen vereiste voor het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel. Verweerder had deze grond dus niet hoeven aankruisen in de maatregel. Dat dit mogelijk verwarrend is geweest voor eiser maakt de maatregel niet onrechtmatig.
16. De rechtbank acht de maatregel wel onrechtmatig vanaf [medio 7] januari 2023, omdat vanaf die datum geen rechtmatige toegangsweigering meer ten grondslag lag aan de maatregel. De rechtbank wijst in dat verband op wat is overwogen onder
rechtsoverweging 9.
17.
De rechtbank acht daarom gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor twee dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 100,- (voor verblijf in het detentiecentrum) = € 200,-.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.