ECLI:NL:RBDHA:2023:1483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL22.11304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake verblijfsvergunning voor verblijf bij partner in plaats van bij dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend om het doel van zijn verblijfsvergunning te wijzigen naar verblijf als familie- of gezinslid bij zijn dochter. Deze aanvraag werd afgewezen in het primaire besluit van 12 november 2021, en het bezwaar daartegen werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 juni 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, ondanks dat hij op 9 november 2022 een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner had verkregen, geldig tot 23 augustus 2027.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 januari 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank heeft overwogen of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu hij inmiddels een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner heeft. Eiser stelde dat een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn dochter een sterkere verblijfstitel zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met de huidige verblijfsvergunning niet of onvoldoende zijn familie- en gezinsleven kan uitoefenen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er een zodanige intensieve band met zijn dochter bestaat dat de staatssecretaris verplicht zou zijn om hem verblijf in Nederland toe te staan. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11304

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal - de Groot).

Procesverloop

In het besluit van 12 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het wijzigen van het doel van de verblijfsvergunning in ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [dochter] , afgewezen.
In het besluit van 9 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaak NL22.11305, op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep (NL22.11304) en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (NL22.11305) ter zitting geschorst in verband met de afwezigheid van een tolk en de afwezigheid van de voormalig gemachtigde van eiser,
[naam 2] .
Bij besluit van 9 november 2022 is eiser, naar aanleiding van een door hem op 23 augustus 2022 ingediende aanvraag, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [partner] ’. Deze verblijfsvergunning is geldig van 23 augustus 2022 tot 23 augustus 2027.
Eiser heeft in de aanvullende gronden van beroep van 6 januari 2023 aangegeven dat hij het beroep wenst te handhaven, ondanks dat hij met ingang van 23 augustus 2022 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij partner.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting in voornoemde zaken voortgezet op 25 januari 2023. Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, ter zitting verschenen. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich, gelet op het besluit van 9 november 2022 waarbij eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [partner] ’, gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van onderhavig beroep.
2. Eiser stelt dat hij belang heeft bij een beoordeling van dit beroep, omdat een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn dochter een sterkere verblijfstitel oplevert dan een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) kan een belanghebbende bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel enig belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken (vgl. de uitspraak van de ABRvS van 28 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2002:AE1168).
3.2.
Eiser wenst met het onderhavig beroep te bereiken dat hij het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan uitoefenen met zijn dochter [naam 3] . Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met de verblijfsvergunning die hem bij besluit van 9 november 2022 is verleend dit familie- en gezinsleven niet of onvoldoende kan uitoefenen. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat aan de aan eiser verleende verblijfsvergunning voor verblijf bij partner meer beperkende voorwaarden zijn verbonden dan de voorwaarden die zouden kunnen worden verbonden aan een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn dochter. In die zin is eiser dus niet slechter af met de verblijfsvergunning voor verblijf bij partner. Dat een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn dochter [naam 3] een sterkere verblijfstitel biedt dan een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf bij partner, volgt de rechtbank niet. De enkele stelling van eiser dat hij altijd de vader van zijn dochter blijft, maar dat een partnerrelatie niet altijd blijvend is, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Nog afgezien van het feit dat in beide gestelde situaties sprake is van een bepaalde mate van onzekerheid, neemt de rechtbank in aanmerking dat bovendien niet elke ouder-kindrelatie zodanig is dat sprake is van beschermenswaardig familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het betoog slaag dus niet.
4. De rechtbank overweegt ten overvoede dat zelfs indien de rechtbank wel tot een inhoudelijke beoordeling van eisers beroep zou zijn gekomen, dit beroep niet zou hebben kunnen leiden tot het door eiser gewenste resultaat. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ook in onderhavige procedure niet heeft aangetoond dat thans sprake is van een zodanige intensieve band tussen hem en zijn dochter [naam 3] dat verweerder op basis daarvan verplicht zou zijn om hem verblijf in Nederland toe te staan. De vaststellingsovereenkomst voorlopige voorziening tussen eiser en de moeder van [naam 3] van 14 september 2022 en de overgelegde foto’s, zijn – los van de vraag of die stukken gelet op de ex-tunc-toets bij de beoordeling kunnen worden betrokken – daarvoor onvoldoende. Dat de ouders van [naam 3] trachten die band te intensiveren en dat eiser onlangs te horen heeft gekregen dat hij bij de eerste zwemles van [naam 3] mag zijn, is een positieve ontwikkeling, maar is thans onvoldoende om te spreken van een intensieve band.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.