ECLI:NL:RBDHA:2023:14829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/7303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WIA-uitkering door het UWV na onterecht ontvangen uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en het UWV over de terugvordering van een teveel betaalde WIA-uitkering. Eiseres ontving vanaf 13 april 2021 een WIA-uitkering, maar meldde op 26 oktober 2021 dat zij als zelfstandige ging werken. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres over de periode van 13 april 2021 tot en met 31 december 2021 een bedrag van € 12.401,73 te veel heeft ontvangen en heeft dit bedrag teruggevorderd. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het UWV een foutieve berekening heeft gemaakt, omdat zij slechts twee maanden als zelfstandige heeft gewerkt. Ze betwist de toerekening van haar inkomsten over de gehele periode en stelt dat het UWV beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

De rechtbank heeft de zaak op 26 september 2023 behandeld en concludeert dat het UWV terecht heeft besloten tot terugvordering. De rechtbank oordeelt dat de berekening van het UWV niet onredelijk is, ondanks de bezwaren van eiseres. De rechtbank wijst erop dat het Algemeen inkomensbesluit bepaalt dat inkomsten evenredig moeten worden toegerekend aan de kalendermaanden, en dat het UWV de mogelijkheid heeft om het inkomen op een andere wijze te bepalen indien dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat de berekening onredelijk is.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt in haar verzoek om de terugvordering ongedaan te maken. De rechtbank oordeelt dat het UWV de terugvordering van de WIA-uitkering terecht heeft uitgevoerd en dat eiseres de proceskosten niet vergoed krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7303

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.E. Epping),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkerts-Hooijmans).

Inleiding

Met het besluit van 7 oktober 2022 heeft het UWV eiseres medegedeeld dat zij € 12.401,73 moet terugbetalen, omdat de uitkering die zij op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft ontvangen hoger is dan de uitkering waar zij recht op had.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar (het bestreden besluit) van 13 oktober 2022.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiseres ontving vanaf 13 april 2021 een uitkering op grond van de Wet WIA. Op 26 oktober 2021 heeft eiseres met het wijzigingsformulier doorgegeven dat zij op 27 oktober 2021 gaat beginnen met werken als zelfstandige. Bij brief van 1 november 2021 heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat zij, nu zij werkt als zelfstandige, haar uitkering voorlopig als voorschot ontvangt. De definitieve berekening wordt gemaakt als de aanslag van de inkomstenbelasting van de Belastingdienst is ontvangen.
2. Vervolgens heeft het UWV de definitieve WIA-uitkering over de periode 13 april 2021 tot en met 31 december 2021 berekend en de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat eiseres over de periode 13 april 2021 tot en met 31 december 2021 te veel WIA-uitkering heeft ontvangen. De uitkering die zij in deze periode heeft ontvangen is hoger dan waar zij recht op had. Eiseres moet daarom een bedrag van
€ 12.401,73 aan teveel ontvangen WIA-uitkering terugbetalen.

Wat vindt eiseres

4. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat het UWV is uitgegaan van een foutieve berekening. Zij heeft slechts twee maanden als zelfstandige werkzaamheden verricht, waardoor de berekening die het UWV heeft gemaakt over de periode april 2021 tot en met december 2021 onredelijk en in overwegende mate onbillijk is. Het UWV heeft ook diverse beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
5. Volgens eiseres heeft het UWV het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 oktober 2022. Slechts drie werkdagen later heeft het UWV al een besluit genomen op dit bezwaar. Eiseres vraagt zich af hoe haar bezwaar zorgvuldig kan zijn behandeld, als hier maar drie dagen de tijd voor is genomen. Bovendien blijkt ook niet dat er enig onderzoek naar de feiten en belangen heeft plaatsgevonden. Ook het motiveringsbeginsel is geschonden. In het besluit staat dat de terugvorderingsperiode 13 april 2021 tot en met 31 december 2021 is, omdat eiseres volgens het UWV al voor de inschrijving bij de Kamer van Koophandel als zelfstandige werkzaam zou zijn geweest. Volgens het UWV valt uit de gegevens op te maken dat eiseres al voor haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel als zelfstandige werkte, omdat de ondernemersaftrek zo hoog is dat deze niet alleen betrekking kan hebben op de periode na haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Uit welke gegevens dit blijkt wordt niet uitgelegd en deze stukken zijn ook niet overgelegd. Eiseres betwist dat zij al voor haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel als zelfstandige heeft gewerkt. Zij heeft een kopie van haar eerste contract met haar opdrachtgever (JMS Zorggroep) overgelegd. Dit contract dateert van 8 november 2021 en uit artikel 3 van het contract volgt dat deze opdracht aanvangt vanaf 8 november 2021. Daarnaast heeft eiseres een print screen van haar rekening overgelegd, waaruit volgens haar volgt dat de eerste betaling is ontvangen op 18 november 2021. Een andere aanwijzing waaruit volgens eiseres blijkt dat zij niet voor haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel heeft gewerkt is gelegen in de gezondheidsklachten waar zij mee kampte. Door deze klachten was het onmogelijk om haar werk te kunnen verrichten.
6. Daarnaast stelt eiseres dat het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel zijn geschonden. Eiseres heeft op het moment dat zij haar werkzaamheden is gestart, dit direct bij het UWV gemeld. Uit de eerdere brieven die zij van het UWV heeft ontvangen is niet op te maken dat als zij als zelfstandige gaat werken, er sprake zou zijn van een voorschot op de uitkering. Dit is voor het eerst met de brief van 27 oktober 2021 medegedeeld. Eiseres kon daarvoor niet weten wat van haar werd verlangd. Dat eiseres nu voor slechts twee maanden werken ruim € 12.000,- moet terugbetalen aan het UWV is buiten alle proporties. Ter zitting heeft eiseres overigens gesteld dat zij drie maanden heeft gewerkt.

Wat vindt de rechtbank

7. De vraag is of het UWV terecht heeft beslist dat eiseres in 2021 teveel WIA-uitkering heeft gekregen en of dit bedrag teruggevorderd mocht worden. Dat hangt af van de vraag over welke periode de inkomsten die eiseres in 2021 uit arbeid heeft verkregen verdeeld mochten worden.
8. Ingevolge artikel 61, achtste lid, van de Wet WIA wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Deze algemene maatregel van bestuur is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Staatsblad 2012, 80, hierna: Algemeen inkomensbesluit). De rechtbank stelt vast dat op deze zaak het bepaalde in artikel 4:1, vijfde lid, van het Algemeen Inkomensbesluit van toepassing is, nu de inkomsten van eiseres in het jaar 2021 bestaan uit belastbare winst uit onderneming.
9. Op grond van artikel 4:1, eerste lid, van het Algemeen inkomensbesluit, voor zover hier van belang, wordt het inkomen herleid tot een bedrag per kalendermaand. Op grond van het vijfde lid worden bij de toepassing van het eerste lid het belastbaar loon, het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare winst uit onderneming en de uitkering, bedoeld in de artikelen 2:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, en 3:2, eerste lid, onderdelen c, d en e, evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. Op grond van het elfde lid bepaalt het UWV het inkomen op een andere wijze indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
10. Eiseres stelt dat zij slechts twee maanden als zelfstandige werkzaamheden heeft verricht en dat daarom de berekening die het UWV heeft gemaakt over de periode april 2021 tot en met december 2021 onredelijk en in overwegende mate onbillijk is. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Het Algemeen inkomensbesluit geeft in artikel 4:1, elfde lid, het UWV de mogelijkheid om het inkomen op een andere wijze te bepalen, indien toepassing van artikel 4:1 leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Eiseres heeft niet gesteld en gemotiveerd dat de berekening ook
kennelijkonredelijk is. De rechtbank begrijpt dat een en ander nadelig uitpakt voor eiseres en dat zij dit onredelijk en onbillijk vindt. Maar de omstandigheid dat eiseres haar (hoge) inkomen als zzp’er niet in het hele jaar, maar in twee, of zoals eiseres op zitting stelde drie, maanden heeft verworven, maakt het besluit volgens de rechtbank niet
kennelijkonredelijk.
11. Volgens eiseres heeft het UWV diverse algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden. Volgens eiseres is het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden omdat het UWV al binnen drie werkdagen een besluit heeft genomen. Het UWV heeft opgemerkt dat dit niet betekent dat er onzorgvuldig is gehandeld. Er zijn gegevens opgevraagd bij de primaire afdeling en er is gesproken met eiseres. Een langere procedure had niet tot een andere conclusie geleid. De rechtbank is het eens met het UWV dat het zorgvuldigheidsbeginsel niet is geschonden. De rechtbank is van oordeel dat ook het motiveringsbeginsel niet is geschonden. De rechtbank vindt dat het UWV in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waar de terugvordering op is gebaseerd. Eiseres stelt ook dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden. Volgens eiseres is pas voor het eerst met de brief van 27 oktober 2021 aan haar medegedeeld dat sprake zou zijn van een voorschot op haar uitkering als zij als zelfstandige gaat werken. Eiseres had hiervoor niet kunnen weten wat er van haar werd verlangd. De rechtbank merkt hierover het volgende op. In het algemeen geldt dat eenieder wordt geacht de wet te kennen. En omdat jaarinkomsten altijd pas na afloop van het jaar bekend zijn, is het naar het oordeel van de rechtbank ook logisch dat eiseres voorschotten ontving, die later, nadat de jaarcijfers bekend waren geworden, verrekend konden worden. Voor zover eiseres op zitting heeft bedoeld nog een beroep te doen op het vertrouwensbeginsel merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat (een medewerker van) het UWV heeft toegezegd dat de door eiseres verworven inkomsten alleen worden toegerekend aan de maanden waarin zij daadwerkelijk heeft gewerkt. Alleen al hierom slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het UWV heeft terecht de over de periode van 13 april 2021 tot en met 31 december 2021 teveel betaalde WIA-uitkering van eiseres teruggevorderd tot een bedrag van
€ 12.401,73.
13. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt worden de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 oktober 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Hoeijmans, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.