In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en het UWV over de terugvordering van een teveel betaalde WIA-uitkering. Eiseres ontving vanaf 13 april 2021 een WIA-uitkering, maar meldde op 26 oktober 2021 dat zij als zelfstandige ging werken. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres over de periode van 13 april 2021 tot en met 31 december 2021 een bedrag van € 12.401,73 te veel heeft ontvangen en heeft dit bedrag teruggevorderd. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en stelt dat het UWV een foutieve berekening heeft gemaakt, omdat zij slechts twee maanden als zelfstandige heeft gewerkt. Ze betwist de toerekening van haar inkomsten over de gehele periode en stelt dat het UWV beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
De rechtbank heeft de zaak op 26 september 2023 behandeld en concludeert dat het UWV terecht heeft besloten tot terugvordering. De rechtbank oordeelt dat de berekening van het UWV niet onredelijk is, ondanks de bezwaren van eiseres. De rechtbank wijst erop dat het Algemeen inkomensbesluit bepaalt dat inkomsten evenredig moeten worden toegerekend aan de kalendermaanden, en dat het UWV de mogelijkheid heeft om het inkomen op een andere wijze te bepalen indien dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Eiseres heeft niet voldoende onderbouwd dat de berekening onredelijk is.
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt in haar verzoek om de terugvordering ongedaan te maken. De rechtbank oordeelt dat het UWV de terugvordering van de WIA-uitkering terecht heeft uitgevoerd en dat eiseres de proceskosten niet vergoed krijgt.