ECLI:NL:RBDHA:2023:1482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
09/837010-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na steekincident met mes

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 5 januari 2019 in 's-Gravenzande, waar de verdachte met een mes het slachtoffer in het hoofd en de buik heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op levensbedreigend letsel heeft aanvaard. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer en dat de verdachte in een geëscaleerde ruzie was geduwd, maar de rechtbank oordeelde dat deze lezing niet aannemelijk was. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, die ongeveer twee jaar bedroeg, en concludeerde dat de opgelegde straf passend was, gezien de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/837010-19
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ),
op dit moment zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18 april 2019, 11 juli 2019, 4 oktober 2019 (alle pro forma) en 26 januari 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Kooijmans en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.M. Langereis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 05 januari 2019 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans één maal heeft gestoken in het hoofd en /of de buik, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 januari 2019 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de buik en/of het hoofd en/of hersenletsel, heeft toegebracht door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd en/of de buik, althans het lichaam, te steken;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 05 januari 2019 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans één maal heeft gestoken in het hoofd en /of de buik, althans het lichaam van de zich in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van [getuigen] onbetrouwbaar zijn en daarom niet als bewijs gebruikt kunnen worden.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019005016, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 201).
1. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, op 9 januari 2019 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U houdt mij voor waarvan ik word verdacht, te weten een poging tot doodslag van de heer [slachtoffer] door hem met een mes te steken, gepleegd op 5 januari 2019 te ’s-Gravenzande.
Onder het bed lag een tas en in die tas lag een klein mes. Dat mes heb ik gepakt.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] , getuige, op 20 december 2021 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
Na enige tijd gingen ze naar de kamer waar die jongen (de rechtbank begrijpt: de verdachte) zou overnachten. Ik hoorde toen geluiden. [naam] kwam bebloed naar buiten. Hij is twee keer geraakt, bij zijn slaap en in zijn buik. Ze waren met zijn tweeën in de kamer, met niemand anders.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 januari 2019, voor zover inhoudende (p. 101):
Dr. Jansen, de dienstdoende IC-arts, deelde mij mede dat het [slachtoffer] twee steekverwondingen had. De steekwond in de buik was ongeveer 10 cm diep. Hierbij zijn geen inwendige vitale delen geraakt, zoals organen of bloedvaten. Deze zitten wel op deze plek en het slachtoffer mocht van geluk spreken dat deze niet geraakt zijn. De steekwond in het hoofd zat op de linkerzijde (slaap) van zijn hoofd en had de schedel doorboord. Hierbij was er hersenletsel op meerdere plaatsen opgetreden in de linker hersenhelft van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft een spoedoperatie moeten ondergaan, waarbij zijn schedel is gelift om op deze wijze de druk in zijn hersenen te verlagen. Indien dit niet zou zijn gebeurd dan zou het slachtoffer zeker zijn overleden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte
[slachtoffer] (hierna: aangever) met een mes in zijn buik en hoofd heeft gestoken. Het steken in zowel het hoofd als in de buik levert een aanmerkelijke kans op acuut levensbedreigend letsel op. Op beide plekken bevinden zich immers vitale organen en door in deze streken van het lichaam met een mes te steken, is de kans aanmerkelijk te achten dat daardoor dodelijk letsel ontstaat. De rechtbank acht dit ook feiten van algemene bekendheid. Dergelijk levensbedreigend letsel is in dit geval ook opgetreden. De steekwond in het hoofd zat op de linkerzijde van zijn hoofd en had de schedel doorboord, met hersenletsel op meerdere plaatsen in de linker hersenhelft tot gevolg. Zonder acuut medisch ingrijpen zou aangever zijn overleden.
Het steken van aangever door de verdachte – dat kennelijk met enige kracht moet zijn gebeurd, gezien zijn doorboorde schedel – is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het dodelijk verwonden van aangever, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van levensbedreigend letsel bewust heeft aanvaard.
Betrouwbaarheid van verklaring [getuige]
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige] te twijfelen. [getuige] heeft zowel bij de politie als de rechter-commissaris consistent en duidelijk verklaard dat er tussen de verdachte en aangever een worsteling ontstond, dat zij in de slaapkamer van de verdachte terecht kwamen en dat aangever is gestoken. Deze verklaring wordt ook ondersteund door het dossier en andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van de verdachte en het bij aangever geconstateerde letsel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze verklaring als bewijsmiddel kan gelden.
Conclusie
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te 's-Gravenzande, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes heeft gestoken in het hoofd en de buik van de zich in zijn,
verdachtes, nabijheid bevindende [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich niet met succes op strafuitsluitingsgronden kan beroepen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweer. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep kan doen op noodweerexces.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Een beroep op noodweer kan alleen slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
Noodweerexces houdt in dat is gehandeld ter zelfverdediging, maar dat daarbij de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Dat moet het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door een voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De rechtbank stelt voorop dat wanneer door of namens de verdachte een beroep op noodweer(exces) is gedaan, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de wettelijke voorwaarden voor aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Daarbij komt betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. De rechtbank zal daarom eerst de feitelijke omstandigheden moeten vaststellen. In dat verband gaat de rechtbank na of wat de verdachte ten aanzien van de feitelijke omstandigheden heeft aangevoerd – met andere woorden: wat er volgens de verdediging is gebeurd – aannemelijk is geworden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte in een geëscaleerde ruzie met aangever zijn kamer in is geduwd. Aangever is toen zonder steekverwondingen de kamer uitgelopen om na enkele minuten terug te keren met twee mannen en een vrouw. Aangever, de twee mannen en de vrouw hebben de verdachte belaagd met fysiek geweld, een tafelpoot met spijkers, ander gereedschap en een steakmes. Ter onderbouwing van deze lezing heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op de tafelpoot het DNA van aangever en twee anderen is aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging voorgestelde gang van zaken niet aannemelijk is, nu deze onvoldoende steun vindt in het dossier. Bovendien wordt deze lezing weersproken door de verklaring van [getuige] waaruit de rechtbank afleidt dat de verdachte alleen met aangever op zijn slaapkamer was en aangever uit deze slaapkamer kwam met steekverwondingen. Dat de verdachte zelf ook letsel had, werpt geen ander licht op de zaak. Zoals de officier van justitie naar voren heeft gebracht, kan dit letsel ook zijn ontstaan doordat collega’s van het slachtoffer na de steekpartij verhaal zijn gaan halen bij de verdachte en hem hebben toegetakeld. Uit het NFI-rapport kan voorts enkel worden afgeleid dat DNA-sporen van aangever zijn aangetroffen op de tafelpoot, maar daaruit blijkt niet om wat voor soort sporen dit gaat en hoe deze op de tafelpoot terecht zijn gekomen. Aan de onderzoeksresultaten van het NFI kan dus geenszins de conclusie worden verbonden dat aangever de verdachte met de tafelpoot heeft toegetakeld voorafgaand aan het toebrengen van de steekverwondingen door de verdachte.
Nu de feiten en omstandigheden die de verdediging naar voren heeft gebracht, niet aannemelijk zijn geworden, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer niet slaagt. Het beroep op noodweerexces wordt om dezelfde reden verworpen. Het is immers niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding voorafgaand aan het steken door de verdachte, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Van een hevige gemoedstoestand, veroorzaakt door die wederrechtelijke aanranding, kan reeds daarom geen sprake zijn.
Omdat er ook voor het overige geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de verdachte uitsluiten, zijn zowel het bewezen verklaarde als de verdachte strafbaar.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 45 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van een duur gelijk aan de duur van het voorarrest.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer tweemaal gestoken met een mes, waardoor het slachtoffer een spoedoperatie aan zijn schedel heeft moeten ondergaan. Dat het slachtoffer deze steekwonden heeft overleefd is dan ook slechts aan het adequate handelen van de artsen te danken. Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verder heeft dit feit in het bijzijn van meerdere getuigen plaatsgevonden. Zij zijn met de directe gevolgen van het steekincident geconfronteerd. Dat moet ook op hen een behoorlijke impact hebben gehad. Ook brengt een dergelijk feit in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. De rechtbank weegt het hiervoor genoemde in strafverzwarende zin mee.
Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 januari 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Overschrijding redelijke termijn
De verdachte is op 6 januari 2019 in verzekering gesteld. Met ingang van die datum is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 EVRM, aangevangen. In dit geval is de redelijke termijn dus met ongeveer twee jaar overschreden. Die overschrijding is mede het gevolg geweest van de noodzaak om verschillende getuigen – ook in het buitenland – te horen, maar kan niet (geheel) aan de verdachte worden toegerekend. De rechtbank zal met deze overschrijding rekening houden bij de strafoplegging.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Die straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd, omdat naar het oordeel van de rechtbank de op te leggen straf – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – voldoende de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 primair bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. R. Wieringa, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2023.