In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse asielzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de staatssecretaris: een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. Het terugkeerbesluit, dat op 22 augustus 2023 was genomen, hield in dat de eiser voor een periode van twee jaar een inreisverbod kreeg opgelegd. Daarnaast werd de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder al een terugkeerbesluit had ontvangen, maar dat dit besluit niet voldeed aan de eisen omdat het land van terugkeer niet expliciet was genoemd. In het nieuwe besluit is Marokko als land van terugkeer genoemd, waardoor de rechtbank oordeelde dat het nieuwe besluit niet ten overvloede was genomen.
De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser beoordeeld met betrekking tot de maatregel van bewaring. De eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure, ondanks dat er enige tijd was verstreken zonder concrete handelingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.