Beoordeling
Positie draagmoeder
De draagmoeder en haar echtgenoot kunnen in beginsel als belanghebbenden als bedoeld in artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden aangemerkt. Zij zijn in eerste instantie dan ook door de rechtbank opgeroepen. Uit de draagmoederschapsovereenkomst blijkt echter dat de draagmoeder – kort weergegeven – volledig afziet van enige ouderlijke rechten of verplichtingen ten aanzien van de kinderen en dat zij ermee instemt dat verzoekers – na een adoptie door [verzoeker02] – de enige juridische ouders zijn. Zij heeft verklaard niet in een juridische adoptieprocedure in Nederland te willen worden betrokken. De rechtbank zal gelet daarop de draagmoeder en haar echtgenoot niet als belanghebbenden aanmerken.
Primaire verzoek: verklaringen voor recht
Toepasselijk recht
Nu wordt verzocht om voor recht te verklaren dat de buitenlandse geboorteaktes en buitenlandse beslissing voor erkenning in aanmerking komen en naar hun aard vatbaar zijn voor opneming in het register van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats01] zal de rechtbank het Nederlandse recht toepassen.
Erkenning Amerikaanse beslissing en Amerikaanse geboorteakten
Op grond van artikel 1:26 lid 1 BW kan een ieder die daarbij een gerechtvaardigd belang heeft de rechtbank verzoeken een verklaring voor recht af te geven dat een op hem betrekking hebbende, buiten Nederland opgemaakte akte of gedane uitspraak overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt of gedaan en naar zijn aard vatbaar is voor opneming in een Nederlands register van de burgerlijke stand.
Het belang van verzoekers is erin gelegen dat zij in Nederland als wettige ouders van de kinderen zullen worden erkend en geregistreerd. Dit is een gerechtvaardigd belang zodat aan verzoekers een beroep op artikel 1:26 BW toekomt.
De rechtbank dient te beoordelen of de uit de Amerikaanse beslissing voortvloeiende, uit hoofde van afstamming vastgestelde, familierechtelijke rechtsbetrekkingen hier te lande van rechtswege kunnen worden erkend en of de Amerikaanse geboorteakten kunnen worden erkend.
De rechtbank zal in dit kader de in boek 10 BW geplaatste erkenningsregeling naar analogie toepassen op de afstammingsrechtelijke gevolgen van draagmoederschap. Op grond van artikel 10:100 lid 1 BW wordt een buitenslands tot stand gekomen onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd in Nederland van rechtswege erkend, tenzij:
a. er voor de rechtsmacht van de rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land;
b. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of
c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.
In artikel 10:101 lid 1 BW is, voor zover hier van belang, de in artikel 10:100 lid 1, onder b en c, BW opgenomen erkenningsregeling van overeenkomstige toepassing verklaard op buitenslands tot stand gekomen rechtsfeiten of rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte.
Uitgangspunt van de wet is dat de Amerikaanse beslissing en geboorteakten waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld worden erkend. Dit is slechts anders indien aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of de erkenning van de beslissing onverenigbaar is met de openbare orde. Voor de erkenning van een buitenlandse beslissing is daarnaast ook nodig dat er voor de rechtsmacht van de rechter voldoende aanknoping bestond met de rechtssfeer van dat land.
Nu het draagmoederschap in de VS heeft plaatsgevonden en de kinderen daar zijn geboren, acht de rechtbank aannemelijk dat er voor de rechtsmacht van de Amerikaanse rechter voldoende aanknoping bestond. In ieder geval kan niet worden geoordeeld dat er voor de rechtsmacht van de Amerikaanse rechter kennelijk onvoldoende aanknoping bestond. Ook is niet in geschil dat de Amerikaanse geboorteakten zijn opgemaakt door een bevoegde instantie. Voor zowel de Amerikaanse beslissing als de Amerikaanse geboorteakte dient – los van de beoordeling of aan de beslissing kennelijk behoorlijk onderzoek is voorafgegaan – te worden beoordeeld of de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen erkenning van de in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen zoals vastgesteld in de Amerikaanse beslissing en neergelegd in de Amerikaanse geboorteakten, zoals bedoeld in artikel 10:100 lid 1 sub c BW.
De rechtbank acht het in het kader van de openbareordetoets van belang om te oordelen of het in het buitenland gevolgde traject van draagmoederschap zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Uit de aanbevelingen van de Staatscommissie Herijking Ouderschap, zoals opgenomen in het adviesrapport ‘Kind en ouders in de 21e eeuw’ van 7 december 2016, en de door het kabinet in zijn brief van 12 juli 2019 (kamerstukken TK 2018/2019, 33836, nr. 45) geformuleerde waarborgen om het traject van draagmoederschap zorgvuldig en transparant te laten verlopen en zoveel mogelijk rechtszekerheid te bieden aan de betrokkenen, volgt dat het voor kinderen van groot belang is om te (kunnen) achterhalen uit wie zij zijn geboren, van wie zij genetisch afstammen en onder welke omstandigheden zij zijn ontstaan en geboren. Het recht van het kind om zijn of haar afstamming te kennen is een mensenrecht dat is opgenomen in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Op grond van de overgelegde stukken komt de rechtbank tot het oordeel dat het draagmoederschapstraject dat verzoekers in de VS hebben doorlopen niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Verzoekers hebben in hun verzoekschrift het door hen gevolgde draagmoederschapstraject in de Verenigde Staten van Amerika, waaruit [minderjarige01] en [minderjarige02] zijn geboren, toegelicht. Zij geven in dit verzoekschrift aan dat op [datum04] 2018 via IVF de bevruchting heeft plaatsgevonden, waarbij gebruik is gemaakt van een eicel van dezelfde (bekende) donor als bij hun oudste zoon [minderjarige03] en van het sperma van [verzoeker01] . Ze hebben gewezen op de Amerikaanse beslissing van [beslissingsdatum01] 2018 waarbij onder meer de ontkenning van het vaderschap van de partner van de draagmoeder is uitgesproken en het vaderschap van [verzoeker01] is vastgesteld, beide voor de kinderen waarvan de draagmoeder op dat moment zwanger was.
In het rapport van de Raad van 10 januari 2022 dat in het kader van deze procedure is opgesteld, geeft de Raad aan dat zij er op basis van het ingediende verzoekschrift van uitgaat dat voor de bevruchting van de kinderen gebruik is gemaakt van eicellen van een donor en sperma van [verzoeker01] . Onder het kopje ‘8. Informatie uit het onderzoek, bron: gesprek wensvaders op 16 december 2021 via video call’ in het raadsrapport is het volgende opgenomen:
“Wensvaders leggen uit dat het medisch gezien de enige keuze was om dhr. [verzoeker01] de biologische vader van hun kinderen te laten zijn. In de familie van dhr. [verzoeker02] komt namelijk een erfelijke ziekte (een vorm van reuma) voor. Voor de heren is het verder niet relevant wie de biologische vader is; ze voelen zich beiden evenveel vader. (…) Wensvaders hebben altijd de wens gehad om meer dan één kind te krijgen. Na de geboorte van [minderjarige03] en de opname in hun gezin, zijn ze daarom in 2017 een nieuw traject in gegaan. Ze wilden graag dezelfde draagmoeder en eiceldonor als bij [minderjarige03] , omdat de samenwerking zo positief was verlopen en zodat de kinderen genetisch volledig aan elkaar verwant zouden zijn.”Onder het kopje ‘10. Bespreking onderzoek en inzage’ in het rapport is het volgende opgenomen:
“Op 29 december 2021 zijn de onderzoeksresultaten met de betrokkenen besproken en werd het conceptrapport (…) ter inzage gegeven. De heren hebben geen reactie gegeven op de inhoud van het rapport.”
De rechtbank heeft bij brief van 18 oktober 2022 verzoekers verzocht onder meer een DNAonderzoek ten aanzien van beide kinderen in het geding te brengen. Bij de brief van verzoekers, ingekomen op 10 november 2022, is niet het gevraagde onderzoeksresultaat overgelegd, maar wel de op [datum05] 2018 ondertekende verklaring van de IVF-arts, Dr. [naam arts01] , overgelegd. De arts heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…)9. [verzoeker01] provided sperm that was collected at Pacific Fertility Center.(…)
11. On [datum06] , 2015, using the donor eggs belonging to [verzoeker01] and sperm collected from [verzoeker01] , an in vitro fertilization (IVF) procedure was performed under my direction and supervision. The IVF procedure resulted in the creation of embryos from genetic material (eggs and sperm) belonging to [verzoeker01] .12. On [datum04] , 2018, two embryos created from the donor eggs and sperm belonging to [verzoeker01] were transferred to the uterus of [naam02] under my direction and supervision.
13. [naam02] became pregnant with two children as a result of the IVF and embryo transfer procedures and is expected to deliver the babies on or before [datum01] , 2018.14. [naam02] is not the genetic mother and her husband is not the genetic father of the children. The children which [naam02] is carrying are genetically related only to [verzoeker01] and the egg donor.
15. This Declaration is made for the purpose of helping [verzoeker01] establish his legal parentage to the children being carried for him by [naam02] .
(…)”.
Op 6 februari 2023 heeft de rechtbank verzoekers een brief gestuurd. Daarin staat dat de rechtbank in deze zaak nog niet alle opgevraagde informatie heeft ontvangen, waaronder een DNA-onderzoek van beide kinderen. Bij brief van verzoekers, ingekomen op 15 maart 2023, zijn – zonder nadere toelichting van verzoekers – de verslagen van de DNAtesten en een recente verklaring van de IVF-arts, namelijk van [datum07] 2023, overgelegd.
In het verslag van de DNA-test met referentie [kenmerk02] is onder ‘Besluit’ opgenomen:
"Het is bewezen dat [verzoeker02]
de biologische vader is van [minderjarige02] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid.”
In het verslag van de DNA-test met referentie [kenmerk03] is onder ‘Besluit’ opgenomen:
“Het is bewezen dat [verzoeker01]
de biologische vader is van [minderjarige01] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid.”
In de recente verklaring van de IVF-arts, Dr. [naam arts01] , is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)9. [verzoeker01] and [verzoeker02] provided sperm that was collected at Pacific Fertility Center.
(…)
11. On [datum06] , 2015, using the donor eggs belonging to [verzoeker01] and [verzoeker02] sperm collected from [verzoeker01] , and [verzoeker02] an in vitro fertilization (IVF) procedure was performed under my direction and supervision. The IVF procedure resulted in the creation of embryos from genetic material (eggs and sperm) belonging to [verzoeker01] and [verzoeker02] .
12. On [datum04] , 2018, two embryos created from the donor eggs and sperm belonging to [verzoeker01] and [verzoeker02] were transferred to the uterus of [naam02] under my direction and supervision.
13. [naam02] became pregnant with two children as a result of the IVF and embryo transfer procedures and is expected to deliver the babies on or before [datum01] , 2018.14. [naam02] is not the genetic mother and her husband is not the genetic father of the children. The children which [naam02] is carrying are genetically related only to [verzoeker01] […] and [verzoeker02] the egg donors.
15. This declaration is made for the purpose of helping [verzoeker01] and [verzoeker02] establish thier [bedoeld wordt: their – toev. Rb] legal parentage to the children being carried for him by [naam02] .
(…)”.
De Rechtbank heeft op 5 april 2023 verzoekers een brief gestuurd. In deze brief heeft de rechtbank het volgende aan verzoekers bericht:
“De rechtbank heeft geconstateerd dat uit DNA-onderzoeken is gebleken dat verzoeker [verzoeker02] de biologische vader is van [minderjarige02] en dat verzoeker [verzoeker01] de biologische vader is van [minderjarige01] . Dit is anders dan uit eerdere stukken en verklaringen is gebleken. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om in deze zaak een mondelinge behandeling te plannen. (…)”
Verzoekers hebben daarop e-mailcorrespondentie tussen [verzoeker01] en de IVF-arts, Dr. [naam arts01] , overgelegd. Daaruit blijkt dat [verzoeker01] op 19 mei 2023 onder meer het volgende aan de IVF-arts heeft geschreven:
“(…) It regards a document signed by you stating that I am the biological father of both embryos whereas one was actually from me and one from [verzoeker02] . (…) We need to finalize the adoption procedure back home and our lawyer asked us the question why this was stated at the time. Because no one knows what the exact reason was, hopefully you can help us out with this. […]”.De IVF-arts heeft daarop het volgende antwoord gegeven;
“(…)I just checked (See attached)That was a mistake on the document prepared by the attorney. I’ll be happy to sign any document stating the facts.”
De advocaat van verzoekers heeft vervolgens de IVF-arts een nader bericht gestuurd. In antwoord daarop heeft de IVF-arts op 6 juni 2023 het volgende geschreven:
“To Whom It May Concern
This email is to clarify any preceding emails or documents regarding the genetic source of the gametes used to create embryos and transfer two of them on a gestational carrier, [naam02] , on [datum04] 2018.
(See below summary from our IVF embryology report as well)
Male embryo: Sperm= [verzoeker01] Egg donor: [naam03]Surrogate: [naam02]
Female embryo: Sperm= [verzoeker02] Egg donor: [naam03]Surrogate: [naam02]
(…)”
Op zitting heeft de rechtbank verzoekers gevraagd waarom zij in het verzoekschrift en bij de Raad hebben aangegeven dat [verzoeker01] de biologische vader is van beide kinderen terwijl dat niet zo blijkt te zijn. Ook is hen gevraagd zich uit te laten over welke informatie is verstrekt in de Amerikaanse procedure die geleid heeft tot de uitspraak van [beslissingsdatum01] 2018 waarbij [verzoeker01] gelet op de
“facts and circumstances of Baby A van [verzoeker01] [verzoeker02] ’s and Baby B van [verzoeker01] [verzoeker02] ’s genetic parentage”is aangemerkt als enige juridische vader met gezag van zowel [minderjarige01] als [minderjarige02] .
Verzoekers hebben toegelicht dat zij zelf niet wilden weten wie de genetische ouder van de kinderen was. Zij hebben in het traject beiden zaadcellen geleverd. Vanwege een erfelijke ziekte in de familie van [verzoeker02] zijn er nadere tests gedaan en heeft een selectie op het sperma van [verzoeker02] plaatsgevonden. Hierna zijn de “beste” embryo’s van zowel [verzoeker01] als [verzoeker02] overgebleven. Vervolgens is er één embryo met materiaal van [verzoeker01] geplaatst bij de draagmoeder en één embryo met materiaal van [verzoeker02] . Bij ongeveer 13 weken is bij een echo ook bevestigd dat de draagmoeder in verwachting was van een (twee-eiige) tweeling. Voor hen was bekend dat één van de kinderen [verzoeker01] als genetische ouder heeft en het andere kind [verzoeker02] . Zij wisten alleen niet van welk kind zij de genetische ouder waren en dat wilden zij ook niet weten. Dit omdat zij bang waren dat dit mogelijk toch zou leiden tot een andere verstandhouding tussen hen en de kinderen, bijvoorbeeld doordat de biologische vader zijn biologische kind zou voortrekken. Verzoekers hebben hierbij aangegeven dat zij wel – gelet op uiterlijke kenmerken van de kinderen – een vermoeden hadden en dat dit vermoeden nu door de uitkomst van de DNAonderzoeken is bevestigd. Verzoekers hadden ook een envelop meegekregen waarin deze informatie al was opgenomen. Verzoekers wilden deze envelop met de kinderen op de juiste leeftijd, namelijk wanneer zij er behoefte aan zouden hebben om te weten wie hun biologische vader is, samen openmaken. Verzoekers hebben verder verklaard dat zij gedurende het traject zijn bijgestaan door een juridisch team. Zij hebben vertrouwd op hun expertise in een voor hen roerige tijd, nu de kinderen te vroeg zijn geboren en dat de nodige zorgen met zich heeft meegebracht. Verzoekers dachten dat het niet mogelijk was om bij een tweeling van twee verschillende mannen het juridisch vaderschap te laten vaststellen. Daarom hebben zij bijvoorbeeld ook niet aan de bel getrokken toen de IVF-arts in zijn verklaring van [datum08] 2018 meldde dat alleen het genetisch materiaal van [verzoeker01] is gebruikt. Verzoekers gingen ervan uit dat er slechts één en dezelfde persoon als vader op de geboorteakten van de kinderen kon worden geregistreerd en om die reden hebben zij – net als bij [minderjarige03] – in de juridische procedure aangegeven dat [verzoeker01] de spermadonor is.
Op grond van de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken, kan de rechtbank niet anders dan oordelen dat in het kader van het draagmoederschapstraject de zorgvuldigheidseisen onvoldoende in acht zijn genomen. Verzoekers waren er vanaf het begin van de zwangerschap van op de hoogte dat er twee embryo’s bij de draagmoeder waren geplaatst, waarvan één met het genetisch materiaal van [verzoeker01] en één met het materiaal van [verzoeker02] . Bij de bevestiging dat de draagmoeder daadwerkelijk in verwachting was van een tweeling wisten verzoekers dan ook dat ieder van hen de genetisch ouder van één van de kinderen was. Verzoekers wisten dat de verklaring van de IVF-arts op [datum05] 2018, waarin stond dat alleen het genetisch materiaal van [verzoeker01] is gebruikt, onjuist was en zij hebben nagelaten dat te (laten) corrigeren. Op basis van deze onjuiste verklaring heeft de Amerikaanse rechter het juridisch vaderschap van beide kinderen voor hun geboorte ten onrechte toegeschreven aan [verzoeker01] en wordt hij in de Verenigde Staten aangemerkt als de enige juridisch vader van [minderjarige02] . Verzoekers hadden kunnen en moeten ingrijpen om dit te voorkomen. Verzoekers kunnen zich daarbij niet verschuilen achter de gestelde en overigens niet gebleken adviezen van hun juridisch team of de hectiek door een (naderende) vroeggeboorte. Dit temeer niet nu de foutieve verklaring van de IVF-arts van [datum05] 2018 is en de rechterlijke uitspraak van [beslissingsdatum01] 2018 is. Deze data liggen ruimschoots voor de geboortedatum van de kinderen op [geboortedatum01] 2018.
Verzoekers hebben vervolgens ook in Nederland een procedure opgestart op basis van door hen verstrekte onjuiste informatie. Verzoekers stellen in het verzoekschrift dat [verzoeker01] de genetische ouder is van beide kinderen, terwijl zij op dat moment wisten dat dit onjuist is. Dit hebben zij ook volgehouden bij het Raadsonderzoek. Daarbij hebben zij nota bene als verdere onderbouwing gegeven dat, vanwege een erfelijke ziekte in de familie van [verzoeker02] , het medisch gezien de enige keuze was om [verzoeker01] de biologische vader van hun kinderen te laten zijn. Het rapport van de Raad is hen in concept toegestuurd met de mogelijkheid om een reactie te geven. Ook op dat moment hebben verzoekers geen aanleiding gezien om openheid van zaken te geven en onjuistheden te corrigeren.
Pas na het herhaalde verzoek van de rechtbank om de resultaten van een DNA-onderzoek over te leggen, heeft de rechtbank het resultaat hiervan ontvangen, evenals een nieuwe verklaring van de IVF-arts. Onder overlegging van e-mailcorrespondentie met deze IVF-arts hebben verzoekers zich kennelijk met de arts willen verschuilen achter een
“mistake on the document prepared by the attorney”.
De rechtbank kan dan ook niet anders dan concluderen dat verzoekers – zowel in de Amerikaanse procedure als in de Nederlandse procedure – verantwoordelijk zijn voor onjuistheden in rechterlijke uitspraken en officiële aktes. Op geen moment hebben zij uit eigen beweging moeite gedaan dit te corrigeren, omdat zij dachten dat alleen op deze wijze het beoogde juridische resultaat kon worden bewerkstelligd en/of omdat zij er zélf de voorkeur aan gaven (vooralsnog) in het ongewisse te laten van wie de kinderen afstammen. Dat laatste klemt nog meer nu de Nederlandse wetgever, zoals al weergegeven, het van groot belang acht dat kinderen weten van wie zij afstammen. Dit wordt gezien als fundamenteel recht van een kind, gelet op het IVRK. Door zo te handelen, is voor [minderjarige02] feitelijk de afstammingsrelatie niet juist weergegeven. Dit is in strijd met de zorgvuldigheidseisen die van wensouders in het kader van een traject van draagmoederschap wordt verwacht.
De in de VS vastgestelde familierechtelijke betrekkingen tussen [verzoeker01] en de kinderen, die op basis van de Amerikaanse beslissing zijn geregistreerd in de Amerikaanse geboorteakten, kunnen dan ook vanwege strijd met de openbare orde niet van rechtswege in Nederland worden erkend. De verzochte verklaringen voor recht kunnen daarom niet worden gegeven.
Nadere uitlating verzoekers
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank voornemens is om de verzochte verklaringen voor recht ten aanzien van de Amerikaanse beslissing en Amerikaanse geboorteaktes af te wijzen vanwege haar oordeel dat erkenning hiervan onverenigbaar is met de openbare orde. Hieruit volgt dat de wensouders in Nederland vooralsnog geen juridische status als ouder hebben.
De rechtbank zal verzoekers dan ook in de gelegenheid stellen om zich nader uit te laten over wat dit betekent voor de voorliggende verzoeken en om hun verzoeken – voor zover nodig – aan te vullen om alsnog te komen tot het gewenste resultaat van juridisch ouderschap van beide verzoekers over de kinderen.
De rechtbank verwacht dat verzoekers hierbij in ieder geval antwoord geven op de volgende vragen:
Tot wie staan de kinderen naar Nederlands recht in familierechtelijke betrekking (artikel 10:92 BW)? De rechtbank verwacht dat verzoekers zich uitlaten over welk recht moet worden toegepast. Ter onderbouwing wordt verzocht stukken in te dienen die zien op de nationaliteit van betrokkenen.
Wat dient volgens verzoekers de bijzondere curator te onderzoeken en – zo nodig – te verzoeken? De rechtbank wijst in dit verband op de artikelen 10:93 BW en 10:97 BW. De rechtbank verwacht dat verzoekers zich in dit kader eveneens uitlaten over het toepasselijke recht.
Hoe staan de kinderen op dit moment in België ingeschreven? De rechtbank verwacht dat verzoekers zich uitlaten over het Belgische systeem van registratie. Kent dit systeem net zoals in Nederland ook een onderscheid tussen een administratieve registratie (vergelijkbaar met de Nederlandse Basisregistratie Personen) en een registratie bij de burgerlijke stand (akten burgerlijke stand)?
Hebben de antwoorden op de voorgaande vragen gevolgen voor de op dit moment aan de rechtbank voorgelegde verzoeken en zo ja, welke?
Verzoek benoeming bijzondere curator
Verzoekers hebben op zitting aangegeven dat het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator ziet op “het laatste anker” van de ontkenning van het vaderschap van de partner van de draagmoeder en de vaststelling van het ouderschap van verzoekers.
De rechtbank ziet aanleiding – hoewel nog geen nadere verzoeken tot ontkenning van het vaderschap en vaststelling van het ouderschap voorliggen – om een bijzondere curator te benoemen in de zin van artikel 1:212 BW. Dit omdat de voorliggende verzoeken erop zijn gericht om familierechtelijke betrekkingen tussen verzoekers enerzijds en [minderjarige01] en [minderjarige02] anderzijds tot stand te brengen. De bijzondere curator vertegenwoordigt [minderjarige01] en [minderjarige02] en zal daarom uitsluitend hun belangen behartigen.
Zoals hiervoor is gebleken, verwacht de rechtbank van verzoekers dat zij zich nader uitlaten over een aantal kwesties en hun verzoeken – zo nodig – aanvullen. De rechtbank zal de bijzondere curator vragen om op basis van de huidige stukken en de nog nadere te ontvangen uitlating van verzoekers een verslag van bevindingen te maken en daarin een standpunt in te nemen ten aanzien van de nog voorliggende (afstammings)verzoeken. De rechtbank overweegt in dit kader dat de bijzondere curator, indien zij dit in het belang van de kinderen acht, ook zelfstandige verzoeken kan indienen.
De bijzondere curator dient te werken volgens de Leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:212 BW en het Procesreglement Overige (Boek 1) zaken (beide te raadplegen via www.rechtspraak.nl).
De rechtbank verzoekt de bijzondere curator aan te vangen met het onderzoek, zodra de nadere uitlating van verzoekers is ingekomen. De rechtbank zal de bijzondere curator vervolgens een termijn van zes weken geven om het verslag met eventuele zelfstandige verzoeken aan de rechtbank, aan verzoekers en aan de ambtenaar toe te sturen.
Verzoekers en de ambtenaar krijgen een termijn van twee weken om op het verslag van de bijzondere curator te reageren. De bijzondere curator kan vervolgens tot twee weken daarna reageren op de eventuele reacties van verzoekers en de ambtenaar.
In afwachting van de nadere uitlating van verzoekers, het verslag van de bijzondere curator en de eventuele nadere reacties van verzoekers, de ambtenaar en de bijzondere curator zal de rechtbank de behandeling van de verzoeken voor het overige pro forma aanhouden tot
15 januari 2024.