ECLI:NL:RBDHA:2023:14699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.20866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Somalische eiser op grond van ongeloofwaardigheid van asielrelaas en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Somalische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, geboren op 8 oktober 1993, had op 24 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 juni 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 13 september 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag heeft afgewezen, omdat de eiser niet in staat is geweest om zijn asielrelaas geloofwaardig te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims van afvalligheid van de islam en toegedichte homoseksualiteit, en dat zijn verklaringen summier en ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, omdat de staatssecretaris inmiddels had beslist. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat de beslistermijn van zestien weken was overschreden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20866

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Gart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 24 juni 2021 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Somalische nationaliteit en is geboren op 8 oktober 1993. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 22 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde asielprocedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Tevens was een tolk aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt verweerder terecht de asielaanvraag heeft afgewezen als ongegrond, omdat hij geen geloof hecht aan het asielrelaas van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag terecht en op goede gronden genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
NL22.21172: beroep niet tijdig beslissen en dwangsom
3. Eiser heeft op 19 oktober 2022 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op zijn asielaanvraag van 24 juni 2021. Bij uitspraak van 26 januari 2023 [1] van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, is het beroep gegrond verklaard en is verweerder opgedragen om binnen zestien weken te beslissen. Daarin is vastgesteld dat verweerder aan eiser een gerechtelijke dwangsom is verschuldigd van € 100,- voor elke dag waarmee hij deze termijn overschrijdt met een maximum van € 7.500,-.
3.1.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten onrechte niets is overwogen over eerdervermelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 26 januari 2023 en stelt dat de beslistermijn van zestien weken is overschreden, daarom is een dwangsom verbeurd.
3.2.
Op 5 september 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen waarin aan eiser een bedrag van in totaal € 3.500,- aan verbeurde rechterlijke dwangsom is toegekend wegens het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag. Verweerder heeft verzocht om het beroep, op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht te achten tegen het besluit van 5 september 2023.
3.3.
Verweerder heeft inmiddels beslist op de asielaanvraag van eiser, namelijk op 22 juni 2023. In die zin heeft eiser daarom geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissen op zijn asielaanvraag. Ter zitting is door eiser, desgevraagd, ook ten aanzien van het aanvullend (dwangsom) besluit van 5 september 2023 naar voren gebracht geen grieven daartegen te hebben en dat dat besluit geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt. Dit betekent dat voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag, daarom niet-ontvankelijk is.
3.4.
Eiser krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat in de onderhavige zaak van belang is dat de beslistermijn van zestien weken die deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle in de eerdere uitspraak van 26 januari 2023 (zaak NL22.21172) aan verweerder heeft opgelegd, is verstreken zonder dat verweerder tijdig een beslissing op de asielaanvraag van eiser heeft genomen. Pas op 22 juni 2023, iets meer dan een half jaar na het instellen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, heeft verweerder beslist op de asielaanvraag. De rechtbank zal verweerder dan ook veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep in zoverre uitsluitend ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij op jonge leeftijd op een school in Somalië, Mogadishu zat waar hij les kreeg volgens de ideologie van Al Shabaab. Eiser is vanuit deze school meegenomen naar een trainingskamp van Al Shabaab. Eiser is, nadat hij uit het trainingskamp was ontsnapt, gevlucht naar Bur’o in Somaliland. Daar heeft eiser een militaire training gevolgd bij het leger van Somaliland. Daar heeft eiser problemen ondervonden vanwege toegedichte homoseksualiteit. Dat heeft eiser problemen opgeleverd met zijn familie. Ook heeft eiser verklaard afstand te hebben gedaan van de islam, waardoor hij ook problemen heeft ervaren.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. problemen met Al Shabaab;
3. problemen met ooms van vaderskant;
4. afvalligheid en daardoor ondervonden problemen;
5. toegedichte homoseksuele geaardheid en daardoor ondervonden problemen.
Verweerder heeft de eerste, tweede en derde relevante elementen geloofwaardig geacht. De afvalligheid en toegedichte homoseksuele geaardheid en daardoor ondervonden problemen zijn ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij werd gezien als homoseksueel en ook niet dat er sprake was van afvalligheid. Aangezien eiser heeft verklaard dat hij van vrouwen houdt, is een reguliere toetsing aan een LHBTI-motief niet relevant. Nu het gaat om een toegedicht motief, zijn de gestelde problemen volgens ‘gebruikelijk kader’ getoetst en nie. Het element afvalligheid is aan de hand van WI 2022/3 (Bekering en afvalligheid) getoetst en beoordeeld. Ten aanzien van de geloofwaardige relevante elementen is doorgetoetst en is overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vluchteling is op grond van het Vluchtelingenverdrag of dat hij bij terugkeer naar Somalië een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder concludeert daarom dat asielaanvraag moet worden afgewezen als ongegrond.
Afvalligheid en daardoor ondervonden problemen
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde afvalligheid en daardoor ondervonden problemen ongeloofwaardig zijn. Daarbij heeft verweerder als uitgangspunt genomen dat eiser met zijn verklaringen het proces van afvalligheid en uiting niet inzichtelijk heeft weten te maken. Eiser heeft in beroep om hem moverende redenen geen specifieke gronden aangevoerd omtrent de afvalligheid en daardoor ondervonden problemen. De rechtbank zal daar derhalve niet verder op ingaan.
Toegedichte homoseksuele geaardheid en daardoor ondervonden problemen
6. Eiser heeft verklaard dat hij vanwege het gestelde seksueel misbruik door een deel van de buitenwereld wordt gezien als homoseksueel en dat hij daarom is mishandeld en problemen heeft ervaren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de toegedichte homoseksuele geaardheid en daardoor ondervonden problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser summiere verklaringen heeft afgelegd over wat hem precies is overkomen [2] . Zo heeft eiser verklaard dat hij niet zeker weet dat hij in zijn slaap is misbruikt. Eiser heeft tijdens de gehoren meerdere malen de gelegenheid gekregen om inzichtelijk te maken waarop hij het misbruik tijdens zijn slaap baseert, maar verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat hij daarin niet slaagt. De enkele verklaring dat eiser niet zou weten wie het misbruik heeft gepleegd omdat het tijdens zijn slaap gebeurde, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, evenals zijn verklaring dat hij uit schaamte op alle punten summier heeft verklaard. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser tijdens de gehoren alle gelegenheid heeft gekregen om in een vertrouwelijke setting te verklaren over wat hem is overkomen. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Verweerder heeft ten aanzien van de ondervonden problemen ook op goede gronden geconcludeerd dat eiser met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft kunnen maken welke personen het misbruik aan zijn ooms zouden hebben verteld. Eisers verklaringen hieromtrent zijn niet ten onrechte summier bevonden. Bij het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat de kern van eisers verklaringen is gebaseerd op het vermoeden dat de militairen een en ander tegen zijn ooms zouden hebben verteld, maar dat eiser niet inzichtelijk heeft kunnen maken waarom de militairen dat zouden hebben verteld, aangezien zij zichzelf daarmee in een kwaad daglicht zouden zetten. Dit klemt temeer nu in Somalië immers homoseksualiteit wordt afgekeurd en zelfs strafbaar is. Eisers betoog dat verweerder er een vreemde redenering op na houdt over hoe het misbruik bij de ooms terecht is gekomen en dat het niet duidelijk is op grond waarvan door verweerder is overwogen dat de daders het aan zijn ooms zouden hebben verteld aangezien het ook ooggetuigen of de-auditu getuigen kunnen zijn geweest die dit verteld hebben, heeft verweerder terecht niet gevolgd. Voorzover eiser stelt dat hij niet zou hebben verklaard dat de militairen zijn ooms hebben verteld dat ze hem misbruikt hebben, maar enkel dat hij homoseksueel is, volgt de rechtbank hem niet. Daartoe heeft verweerder mogen wijzen op eisers eigen verklaringen hieromtrent, namelijk dat hijzelf heeft verklaard dat de militairen van de eenheid waar hij bij zat, zijnde de daders [3] tegen zijn ooms/ de maatschappij zouden hebben gezegd dat hij misbruikt is [4] . Ook ter zitting heeft eiser, desgevraagd, hierover verklaard dat het leden van de militaire eenheid waren die de daders waren en die het hebben doorverteld, waarna zijn ooms erachter zijn gekomen.
6.2.
Eisers stelling dat de geloofwaardig bevonden problemen met zijn ooms in samenhang bezien zouden moeten worden met en zouden moeten leiden tot het geloofwaardig achten van de gestelde toegedichte homoseksuele geaardheid, heeft verweerder op goede gronden niet hoeven volgen. Daartoe is er terecht op gewezen dat de problemen met de ooms meerdere oorzaken hadden, zoals ondermeer het zijn van een onwettig kind.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich reeds hierom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de door hem gestelde toegedichte homoseksuele geaardheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Eisers stelling dat het onduidelijk zou zijn om welke andere reden hij zou zijn uitgescholden dan de door hem gestelde toegedichte homoseksuele geaardheid heeft verweerder ook niet tot een ander oordeel hoeven leiden. In het besluit is hieromtrent overwogen dat er wellicht mensen zijn die eiser zouden hebben uitgescholden ‘om welke reden dan ook’. Desgevraagd is ter zitting op dit punt naar voren gebracht dat roddels deel uitmaken van de toegedichte homoseksuele geaardheid. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan hem door de Somalische maatschappij een niet-geaccepteerde geaardheid wordt toegedicht. De beroepsgrond kan niet slagen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep, voorzover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag in het bestreden besluit van 22 juni 2023, is ongegrond. Het beroep voorzover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep, voor zover gericht tegen niet tijdig beslissen op de aanvraag, niet-ontvankelijk;
-verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 22 juni 2023, ongegrond;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL22.21172
2.Zie bld. 15 nader gehoor: weet niet zeker of hij tijdens slaap door mannen seksueel misbruikt is.
3.Zie bld. 17 nader gehoor: “ik geloof dat ik dan seksueel misbruikt werd in mijn slaap door collega soldaten maar ook door andere mannen.’
4.Zie bld. 18 en 19 van het aanvullend nader gehoor.