ECLI:NL:RBDHA:2023:14698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
1 oktober 2023
Zaaknummer
23/302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering voor migrerend werknemer tijdens stage

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023, zaaknummer SGR 23/302, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres, een Roemeense studente aan de Hogeschool Utrecht, geen recht heeft op studiefinanciering voor de periode van november 2021 tot en met januari 2022. De rechtbank concludeert dat eiseres tijdens haar stage geen reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht, waardoor zij niet kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. Eiseres had eerder een aanvraag voor studiefinanciering ingediend, die door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was afgewezen. Hoewel eiseres in een deel van de periode stage heeft gelopen, oordeelt de rechtbank dat de stageovereenkomst niet als een arbeidsovereenkomst kan worden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 15 augustus 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren via een beeldverbinding. Eiseres heeft aangevoerd dat zij recht heeft op studiefinanciering, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de stageovereenkomst niet voldoet aan de criteria voor reële arbeid. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de besluitvorming van verweerder zorgvuldig was en dat de beleidsregel voor migrerend werknemerschap niet van toepassing is op stageovereenkomsten. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50, en heeft bepaald dat het griffierecht van € 50 aan eiseres moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag studiefinanciering over de periode van november 2021 tot en met januari 2022.
1.1
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres voor de periode van september 2021 tot en met oktober 2022 met het besluit van 4 maart 2022 afgewezen. Hangende bezwaar heeft verweerder alsnog studiefinanciering toegekend voor de periode van mei tot en met december 2022. Met het besluit van 12 januari 2023 (het bestreden besluit) zijn de bezwaren met betrekking tot de periode van februari tot en met april 2022 gegrond verklaard, omdat eiseres voldoende uren heeft gewerkt om als migrerend werknemer te worden aangemerkt. Voor de periode van september 2021 tot en met januari 2022 heeft verweerder de afwijzing in stand gelaten. Het geschil beperkt zich in beroep tot de periode van november 2021 tot en met januari 2022.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is in het bezit van de Roemeense nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie. Zij volgt de studie International Business aan de Hogeschool Utrecht en heeft van 11 november 2021 tot 12 mei 2022 stage gelopen bij [bedrijfsnaam].
3. Op 22 november 2021 heeft eiseres met ingang van 1 september 2021 een lening aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen voor de periode van september 2021 tot en met oktober 2022, omdat eiseres niet voldoet aan de nationaliteitseis. Eiseres heeft in een deel van die periode weliswaar stage gelopen, maar volgens verweerder is niet gebleken dat de stageovereenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt. Hiervoor moet zij met de stage reële en daadwerkelijke arbeid hebben verricht en dat is niet het geval.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt dat zij recht heeft op studiefinanciering over de periode van november 2021 tot en met januari 2022, omdat zij tijdens haar stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
Beroep niet tijdig beslissen
5. Eiseres heeft op 9 januari 2023 beroep ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Na indiening van het beroep heeft verweerder op 12 januari 2023 alsnog het bestreden besluit genomen. Omdat er inmiddels is beslist op het bezwaarschrift van eiseres, heeft eiseres geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de bezwaren van eiseres gedeeltelijk gegrond zijn. Eiseres heeft op 17 februari 2023 aanvullende beroepsgronden ingediend en aan de rechtbank meegedeeld het niet eens te zijn met het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Bij de beoordeling van de vraag of met een stage reële en daadwerkelijke arbeid is verricht, moeten alle omstandigheden van het geval worden gewogen. De rechtbank moet zich hiervoor baseren op objectieve criteria. Daarbij is het aan de aanvrager om de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn te verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met haar stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Uit de door eiseres overgelegde stageovereenkomst volgt dat het leerdoel voorop stond. De overeenkomst is getiteld ‘Trainee agreement’ en er is vermeld wie de ‘supervisor’ gedurende de stage periode is. In de stageovereenkomst is bovendien aangegeven dat geen sprake is van een arbeidscontract. Ook geldt er geen opzegtermijn voor eiseres, had de stage een korte duur en lag de stagevergoeding ruim onder het minimumloon. Op de stagevergoeding zijn geen premies ingehouden. In de stageovereenkomst is niets geregeld over het doorbetalen van loon bij ziekte of in geval van vakantie. Evenmin is gebleken dat eiseres aanspraak kan maken op overige secundaire arbeidvoorwaarden waar een werknemer wel aanspraak op kan maken. Eiseres heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat zij met haar stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en dat in de praktijk dus een andere invulling aan de stageovereenkomst is gegeven dan het volgen van een stage. De door eiseres aangehaalde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel, omdat de feiten en omstandigheden in die zaken niet vergelijkbaar zijn met die van eiseres en de vraag of voldaan wordt aan het vereiste van reële en daadwerkelijke arbeid uiteindelijk per geval beoordeeld dient te worden aan de hand van de door de aanvrager overgelegde stukken en hetgeen is aangevoerd. Eiseres heeft verder nog verwezen naar de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de beleidsregel) van verweerder en zich op het standpunt gesteld dat zij ook op grond van de urennorm in deze beleidsregel recht heeft op studiefinanciering. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog, omdat de beleidsregel van toepassing is op arbeidsovereenkomsten en niet op stageovereenkomsten. Verweerder heeft eiseres dan ook terecht niet aangemerkt als migrerend werknemer.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat in de besluitvorming van verweerder voldoende kenbaar acht is geslagen op de uitgangspunten die in de jurisprudentie van het Hof van Justitie zijn uitgekristalliseerd en die dienen ter invulling van het begrip migrerend werknemer en dat daarmee deze uitgangspunten voldoende zijn vertaald naar de concrete zaak van eiseres. Van onzorgvuldige besluitvorming is dan ook geen sprake.
9. Met betrekking tot het verzoek van eiseres om de gronden van haar bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen, oordeelt de rechtbank dat een dergelijk verzoek, zonder daarbij aan te geven in hoeverre de reactie van verweerder daarop tekortschiet, onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waarover de rechtbank zich moet uitlaten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat verweerder terecht geen studiefinanciering heeft toegekend over de periode van november 2021 tot en met januari 2022. Omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met het indienen van het beroep heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Verder vindt de rechtbank in de omstandigheid dat aan eiseres een proceskostenvergoeding wordt toegekend aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, niet-
ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.