ECLI:NL:RBDHA:2023:14696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
1 oktober 2023
Zaaknummer
22/1360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de opgelegde ov-boete wegens onterecht gebruik van het studentenreisproduct

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de opgelegde ov-boete van € 626,32 beoordeeld. Eiser had vanaf september 2021 geen recht meer op het studentenreisproduct, omdat hij niet langer ingeschreven stond bij een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Dit werd voldoende duidelijk gecommuniceerd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder in deze zaak. Eiser had eerder een reisvoorziening toegekend gekregen voor zijn opleiding aan de Hogeschool Rotterdam, maar na een wijziging in zijn inschrijving was hij niet meer gerechtigd tot het studentenreisproduct.

De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser stelde dat hij op basis van een eerdere brief van verweerder van 19 maart 2021 had aangenomen dat zijn reisrecht met 12 maanden was verlengd. De rechtbank oordeelt echter dat de communicatie van verweerder niet kan worden opgevat als een ondubbelzinnige toezegging en dat eiser zelf verantwoordelijk was voor het tijdig stopzetten van zijn studentenreisproduct. De rechtbank concludeert dat eiser vanaf september 2021 geen recht meer had op het studentenreisproduct en dat hij de ov-boete terecht is opgelegd.

De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om een immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn van twee jaar sinds de indiening van het bezwaarschrift niet is overschreden. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde ov-boete.
1.1
Met het besluit van 10 december 2021 heeft verweerder eiser medegedeeld dat een ov-boete is ontstaan van € 626,32. In het besluit van 31 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de ov-boete gehandhaafd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Bij besluit van 13 oktober 2020 is aan eiser een reisvoorziening toegekend voor de voltijd bacheloropleiding Ondernemerschap & Retail Management aan de Hogeschool Rotterdam voor de periode van januari tot en met december 2021.
3. Met dagtekening 19 maart 2021 heeft eiser een brief van verweerder ontvangen waarin aan studenten in het hoger onderwijs vanwege de coronacrisis 12 maanden extra reisvoorziening wordt toegekend. Hierin is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“De verlenging geldt voor iedereen die:
•nog ingeschreven staat bij een opleiding die recht geeft op studiefinanciering, én
•in de periode van maart tot en met december 2020 minimaal 1 maand een opleiding volgde aan een hogeschool of universiteit, én
•in die periode minimaal 1 maand recht had op het studentenreisproduct of een ov-vergoeding.
(…)
U hebt recht op de verlening. U hoeft daar niets voor te doen. (…) U kunt alleen gebruik maken van de reisvoorziening als u ingeschreven staat voor een opleiding en u nog recht hebt op studiefinanciering.”
4. Met het besluit van 11 november 2021 is eisers recht op een reisvoorziening herzien over de periode van september tot en met november 2021. Met het besluit van
10 december 2021 is aan eiser medegedeeld dat een ov-boete van € 626,32 is ontstaan. Reden daarvoor is dat eiser per 1 september 2021 niet meer staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering en eiser in de periode van september tot en met november 2021 gereisd heeft met het studentenreisproduct.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser stelt dat hij op basis van de berichtgeving van verweerder van 19 maart 2021 er vanuit is gegaan dat het reisrecht per die datum met 12 maanden werd verlengd. Volgens eiser is sprake van een communicatiefout vanuit verweerder en is er geen rekening gehouden met zijn persoonlijke situatie.
Wat vindt verweerder in beroep?
6. Verweerder stelt dat eiser vanaf september 2021 geen recht had op het studentenreisproduct, omdat hij niet langer ingeschreven stond bij een opleiding waarvoor hij aanspraak kon maken op studiefinanciering. Dit is voldoende duidelijk gecommuniceerd in de brief van 19 maart 2021.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Uit artikel 2.8 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) volgt dat voorwaarde voor het recht op studiefinanciering, waaronder het studentenreisproduct, is dat de student is ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Is daaraan niet voldaan dan bestaat geen recht op studiefinanciering en dus ook niet op het studentenreisproduct. Niet in geschil is dat eiser vanaf september 2021 niet meer stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling die recht geeft op een studentenreisproduct. Evenmin is in geschil dat eiser het studentenreisproduct eerst op 4 november 2021 heeft stopgezet. Ook is niet in geschil dat eiser in de periode van september tot en met november 2021 nog gebruik heeft gemaakt van het studentenreisproduct.
8. Op grond van artikel 3.27, eerste lid, van de Wsf 2000 is de persoon die een reisrecht toegekend heeft gekregen verplicht er zorg voor te dragen dat het reisproduct is stopgezet op uiterlijk de tiende kalenderdag van de maand waarin zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd. Op grond van het tweede lid van dit artikel ontstaat er een schuld als het studentenreisproduct na deze termijn wordt gebruikt. Deze schuld bedraagt per
1 januari 2021 € 78,29 voor zover het de eerste en tweede halve kalendermaand betreft en
€ 156,58 voor zover het de derde en daaropvolgende halve kalendermaanden betreft. Het op grond van artikel 3:27, tweede lid, van de Wsf 2000 verschuldigd zijn van het gefixeerde bedrag kan anders zijn in het geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.27, zevende lid, van de Wsf 2000. Het gaat dan om een situatie waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan de student.
9. De rechtbank is van oordeel dat van die situatie in het geval van eiser geen sprake is. Voorop staat dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten en daar geen gebruik meer van te maken als hij daar geen recht op heeft. Omdat eiser per 1 september 2021 niet meer stond ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering, had hij dus vanaf die datum geen recht meer op een studentenreisproduct. Dat eiser de berichtgeving van verweerder van 19 maart 2021 verkeerd heeft geïnterpreteerd, betekent niet dat hem er geen verwijt van kan worden gemaakt dat hij het reisrecht niet op tijd heeft beëindigd. Het is namelijk eisers verantwoordelijkheid om op de hoogte te zijn van (het einde van) zijn recht op studiefinanciering. Daarbij vindt de rechtbank ook van belang dat in het besluit van
13 oktober 2020 over de toekenning van de studiefinanciering voor 2021 staat vermeld:
“Bent u klaar met uw opleiding of stopt u? Zet dan uw studiefinanciering zo snel mogelijk stop in Mijn DUO. Zet ook uw studentenreisproduct stop. Doe dat uiterlijk op de 10e van de 1e maand waarin u geen recht meer heeft op het studentenreisproduct. Reist u er toch mee terwijl u er geen recht meer op heeft? Dan krijgt u een ov-boete. In de eerste maand is deze boete € 75 per halve maand, daarna € 150 per halve maand. Ga voor meer informatie over stopzetten naar studentenreisproduct.nl.” Dat, zoals eiser stelt, meer studenten de berichtgeving van verweerder verkeerd hebben geïnterpreteerd, doet aan het voorgaande niet af.
10. Voor zover eiser stelt dat hij vertrouwen mocht ontlenen aan de berichtgeving van 19 maart 2021 en daaruit mocht concluderen dat zijn reisrecht vanaf maart 2021 met
12 maanden werd verlengd en hij dus in de maanden september, oktober en november 2021 nog gebruik kon maken van zijn studentenreisproduct, overweegt de rechtbank het volgende. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. [1] De rechtbank overweegt dat de uitlatingen in de brief van 19 maart 2021
niet kunnen worden aangemerkt als een uitdrukkelijke en ondubbelzinnige toezegging dat in een geval als dat van eiser het recht op het gebruik van het studentenreisproduct werd verlengd met 12 maanden vanaf maart 2021. In de brief is immers als voorwaarde opgenomen dat eiser nog ingeschreven moet staan bij een opleiding die recht geeft op studiefinanciering en dat was bij eiser vanaf september 2021 niet meer het geval. Daarnaast is eiser in het bericht van 13 oktober 2020 er op gewezen dat het studentenreisproduct moet worden stopgezet als de opleiding stopt en ook wat de gevolgen zijn als dat niet gebeurt. Eiser had dus kunnen en moeten weten dat hij in de periode vanaf september 2021 geen recht meer had op het studentenreisproduct. Als het eiser niet voldoende duidelijk was, had het op zijn weg gelegen om te informeren bij verweerder of de verlenging op zijn situatie van toepassing was. Verweerder heeft de ov-boete dan ook terecht opgelegd.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, in wat eiser heeft aangevoerd, geen reden hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Het is voor de opgebouwde OV-boete namelijk niet van belang of eiser weinig gebruik heeft gemaakt van het reisrecht nadat het studentenreisproduct had moeten worden stopgezet.
12. Eiser heeft de rechtbank op 5 juli 2023 in gebreke gesteld. De rechtbank overweegt dat artikel 4:17 en verder van de Algemene wet bestuursrecht geen betrekking heeft op gerechtelijke procedures. Voor het verbeuren van een dwangsom is dan ook geen sprake.
13. Voor zover eiser heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wijst de rechtbank dit verzoek af. Sinds de indiening van het bezwaarschrift en deze uitspraak zijn namelijk niet meer dan twee jaren verstreken, zodat de redelijke termijn van twee jaar niet is overschreden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 april 2013,