ECLI:NL:RBDHA:2023:14693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/4658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de studieschuld in verband met studiefinanciering en studentenreisproduct

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023, in de zaak tussen eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, wordt het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn studieschuld beoordeeld. Eiser, die zijn Hbo-opleiding tot leraar Basisonderwijs is gestart op 1 september 2019, heeft in de periode van september 2019 tot januari 2021 studiefinanciering ontvangen in de vorm van een studentenreisproduct. Eiser heeft zijn studentenreisproduct op 28 januari 2021 stopgezet, wat resulteerde in een studieschuld van € 1.666,26. Eiser is van mening dat de hoogte van deze schuld onterecht is, omdat hij door de coronamaatregelen niet heeft kunnen reizen met het studentenreisproduct.

De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser zich afmeldde en alleen de gemachtigde van verweerder aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoogte van de studieschuld correct heeft vastgesteld. De ontvangen reisvoorziening wordt beschouwd als een prestatiebeurs, die kan worden omgezet in een gift bij het behalen van een diploma. Aangezien eiser zijn studie heeft stopgezet en nog geen diploma heeft behaald, blijft de lening terugbetaalbaar. De rechtbank wijst erop dat de hoogte van de prestatiebeurs niet afhankelijk is van het daadwerkelijk gebruik van het studentenreisproduct.

Verder concludeert de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen. Eiser heeft ervoor gekozen om zijn studentenreisproduct geactiveerd te houden, ondanks de coronamaatregelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen vergoeding van proceskosten ontvangt en het betaalde griffierecht niet terugkrijgt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van zijn studieschuld.
1.1
Met het besluit van 14 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser medegedeeld dat de aanloopfase voor het terugbetalen van zijn studieschuld van € 1.666,26 is aangevangen op 1 januari 2022. In het besluit van 27 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van verweerder. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 1 september 2019 gestart met de Hbo-opleiding tot leraar Basisonderwijs aan de [schoolinstituut]. In verband met zijn studie heeft eiser in de periode van 1 september 2019 tot en met januari 2021 studiefinanciering ontvangen in de vorm van een reisvoorziening. Op 28 januari 2021 heeft eiser zijn studentenreisproduct stopgezet, omdat hij gestopt is met zijn studie. Hierdoor is er een studieschuld ontstaan van
€ 1.666,26.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de hoogte van zijn studieschuld, omdat hij vanwege corona gedurende een lange periode niet heeft kunnen reizen met het studentenreisproduct.
Hij is bereid om te betalen voor de maanden dat hij naar school kon, maar dat hij ook de andere maanden moet terugbetalen vindt hij onterecht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoogte van de studieschuld van eiser juist heeft vastgesteld. De door eiser ontvangen reisvoorziening betreft een prestatiebeurs. Een prestatiebeurs wordt vertrekt in de vorm van een rentedragende lening die omgezet kan worden in een gift wanneer binnen tien jaar een diploma in het hoger onderwijs wordt behaald. Als de prestatiebeurs niet wordt omgezet in een gift, moet de lening worden terugbetaald. Niet in geschil is dat eiser gestopt is met zijn studie en dat hij (nog) geen afsluitend diploma heeft behaald voor een opleiding in het hoger onderwijs. Uit artikel 5.3. van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) volgt dat voor elke maand waarin eiser over een geactiveerd studentenreisproduct beschikt, hij een prestatiebeursschuld opbouwt ter hoogte van de waarde van het studentenreisproduct. Deze waarde betreft een gefixeerd bedrag. Voor de hoogte van de prestatiebeursschuld is dus niet relevant of in een periode daadwerkelijk gereisd is met het studentenreisproduct. Het studentenreisproduct was vanaf september 2019 geactiveerd en is op 28 januari 2021 stopgezet. Omdat verweerder het studentenreisproduct als onderdeel van de prestatiebeurs voor eiser (nog) niet heeft omgezet in een gift, is de hoogte van de studieschuld van eiser op grond van artikel 5.3 van de Wsf 2000 terecht vastgesteld op een bedrag van € 1.666,26.
5. De vraag die vervolgens resteert is of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule [1] . In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat in zijn geval sprake is van bijzondere omstandigheden die tot het buiten toepassing laten van artikel 5.3 van de Wsf 2000 zouden moeten leiden. Dat eiser geen (of weinig) gebruik heeft gemaakt van zijn studentenreisproduct en dat hij door de coronamaatregelen is gestopt met zijn studie, wat daar ook van zij, maakt niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser heeft er immers zelf voor gekozen om zijn studentenreisproduct geactiveerd te houden gedurende de coronaperiode. Dat hij heeft nagelaten om het studentenreisproduct (tijdelijk) stop te zetten, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Daar komt bij dat eiser nog tot en met 31 augustus 2029 de mogelijkheid heeft om een afsluitend diploma te behalen, waarna de prestatiebeursschuld alsnog wordt omgezet in een gift.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten. Ook krijgt hij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 11.5 van de Wsf 2000.