ECLI:NL:RBDHA:2023:14668
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het buiten behandeling stellen van haar aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag met het besluit van 16 mei 2023 buiten behandeling gesteld. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Met het bestreden besluit van 22 juni 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard, waarna verzoekster beroep heeft ingesteld. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt het verzoek om een voorlopige voorziening als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 september 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. Verzoekster en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL23.20972, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af. Tevens is er geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.