ECLI:NL:RBDHA:2023:14658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/09/651763 / JE RK 23-1597, C/09/651763 / JE RK 23-1596, C/09/651766 / JE RK 23-1598, C/09/653517 / JE RK 23-1825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en machtiging tot uithuisplaatsing met betrekking tot minderjarigen en medische behandeling

Op 13 september 2023 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de wijziging van de zorgregeling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen, alsook vervangende toestemming voor medische behandelingen. De zaak betreft de kinderen [naam01], [naam02], [naam03], [naam04] en [naam05], waarbij de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland betrokken is. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling beoordeeld, die onder andere vroegen om een wijziging van de zorgregeling op basis van artikel 1:265g BW, een machtiging tot uithuisplaatsing en vervangende toestemming voor medische behandelingen, waaronder een Hepatitis B-vaccinatie en gedragsregulerende medicatie voor [naam02]. De ouders van de kinderen hebben verweer gevoerd tegen de verzoeken, waarbij zij hun bezorgdheid over de impact van de uithuisplaatsing en de voorgestelde medische behandelingen uitten. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is en heeft besloten de omgang te halveren. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen verlengd en is vervangende toestemming verleend voor de medische behandelingen, waarbij de noodzaak van deze behandelingen is onderbouwd. De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de beslissingen zijn genomen om hun welzijn te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens:
I. C/09/651764 / JE RK 23-1597
II. C/09/651763 / JE RK 23-1596
III. C/09/651766 / JE RK 23-1598
IV. C/09/653517 / JE RK 23-1825
Datum uitspraak: 13 september 2023

Beschikking van de kinderrechter

Wijziging zorgregeling (ex artikel 1:265g BW)
Machtiging tot uithuisplaatsing; andere categorie
Vervangende toestemming medische behandeling (ex artikel 1:265h BW)
Vervangende toestemming medische behandeling (ex artikel 1:265h BW)
in de zaken naar aanleiding van de op 4 augustus 2023 (verzoek I, II en III) en 8 september 2023 (verzoek IV) ingekomen verzoekschriften van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende de minderjarigen:
-
[naam01] ,geboren op [geboortedatum01] 2011 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] ,
-
[naam02] ,geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] ,
hierna te noemen: [naam02] ,
-
[naam03] ,geboren op [geboortedatum03] 2017 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [naam03] ,
-
[naam04] ,geboren op [geboortedatum04] 2018 te [geboorteplaats02] ,
hierna te noemen: [naam04] ,
-
[naam05] ,geboren op [geboortedatum05] 2020 te [geboorteplaats03] ,
hierna te noemen: [naam05] ,
hierna samen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden ten aanzien van de verzoeken I, II, III en IV aan:

[naam06] ,

hierna te noemen: de moeder,
en

[naam07] ,

hierna te noemen: de vader,
hierna samen te noemen: de ouders,
beiden wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt ten aanzien van verzoek I tevens als belanghebbenden aan:

[naam08] en [naam09] ,

hierna te noemen: de gezinshuisouders van [naam01] en [naam02] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De kinderrechter merkt ten aanzien van verzoek II tevens als belanghebbenden aan:

[naam10] en [naam11] ,

hierna te noemen: de gezinshuisouders van [naam04] en [naam05] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de verzoekschriften met bijlagen;
- het gewijzigde en aangevulde verzoek I (
C/09/651764 / JE RK 23-1597) van de gecertificeerde instelling van 23 augustus 2023;
- het e-mailbericht van de zijde van de gecertificeerde instelling van 24 augustus 2023;
- het verweerschrift van de zijde van de ouders, overhandigd ter zitting;
Op 13 september 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de vader;
- de moeder;
- [naam12] en [naam13] namens de gecertificeerde instelling.
De gezinshuisouders van [naam01] en [naam02] en van [naam04] en [naam05] zijn behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.
[naam01] is op 25 augustus 2023 in raadkamer gehoord.

Feiten

- De vader heeft [naam05] erkend.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
- [naam01] , [naam02] , [naam04] en [naam05] verblijven in een gezinsgerichte voorziening.
[naam03]verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
- Bij beschikking van 3 februari 2023 is de ondertoezichtstelling van [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] en [naam05] verlengd tot 5 februari 2024 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
- Bij diezelfde beschikking is de machtiging om [naam01] , [naam02] , [naam04] en [naam05] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in respectievelijk een gezinsgerichte voorziening (
[naam01] en [naam02]) en een voorziening voor pleegzorg (
[naam04] en [naam05]) verlengd tot 5 februari 2024 en is een machtiging verleend om [naam03] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot diezelfde datum.
- Bij die beschikking van 3 februari 2023 is voorts bepaald dat het perspectief van de kinderen gelegen is bij de woonvoorzieningen waar zij nu verblijven en dat niet langer zal worden toegewerkt naar een plaatsing van [naam01] , [naam02] , [naam03] , [naam04] en [naam05] bij de ouders.

Verzoeken en standpunten van de partijen

Verzoek I
De gecertificeerde instellingIn lijn met de beschikking van 23 juli 2021 zijn [naam02] en [naam01] elke week de op zaterdag (van 11:00 tot 17:00) bij de ouders en overnachten zij ook één weekend per maand bij de ouders (zaterdag 11:00 tot zondag 17:00 uur). De gecertificeerde instelling verzoekt de bij beschikking van 23 juli 2021 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op grond van artikel 1:265g lid 1 BW te wijzigen. In eerste instantie werd verzocht de omgang te halveren (tweewekelijkse omgang op zaterdag en eens in de twee maanden een weekend). Vervolgens heeft de gecertificeerde instelling het verzoek gewijzigd in die zin dat de frequentie wordt beperkt naar eens in de maand een omgang van zes uur aaneengesloten, waarbij besluitvorming wat betreft omgang qua opbouw en noodzaak voor begeleiding valt onder de regie van de jeugdbescherming.
Aan het verzoek ligt het volgende ten grondslag. Hoewel de kinderen veel plezier hebben tijdens de bezoeken aan de ouders, hebben de bezoeken ook een negatieve weerslag op de kinderen. De kinderen ervaren onzekerheid en onvoorspelbaarheid die hen veel onrust brengt. Na de logeerweekenden komen de kinderen vermoeid thuis en laten zij probleemgedrag zien als schreeuwen, gillen, boosheid en schelden. Omdat de ouders zich ook diskwalificerend uitlaten over de gezinshuisouders, gaat [naam01] ook gebukt onder een loyaliteitsconflict. Dit maakt dat de huidige omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is; eens per week is voor de [naam01] en [naam02] te veel. Daarnaast heeft op 23 augustus 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen de jeugdbeschermer, de gezinshuismanager, de gedragswetenschapper van het gezinshuis, de gezinshuisouders en de ouders. De ouders hadden tijdens het gesprek een zeer aanvallende houding en maakten veel verwijten richting de gezinshuisouders. De gezinshuismanager heeft benoemd dat er zo een onhoudbare situatie ontstaat waarin de plaatsing van [naam02] en [naam01] bij het gezinshuis op het spel komt te staan, als de samenwerking met de ouders niet verbetert. De ouders vertonen schadelijk oudergedrag waarmee zij het loyaliteitsconflict van [naam01] versterken en waardoor zij de plaatsing van de kinderen in het gezinshuis onder grote druk zetten. Vanwege de onrust en de spanningen door de omgang en de uitwerking hiervan op de houdbaarheid van de woonplek in het gezinshuis, acht de gecertificeerde instelling het noodzakelijk om de omgang in aard en frequentie te verlagen naar eens in de maand 6 uur aaneengesloten. Omdat uitbreiding van de omgang slechts kan plaatsvinden als er een betere samenwerking is en erkenning van de ouders dat de kinderen op deze plek zullen opgroeien wordt verzocht om de regie voor een eventuele uitbreiding van de omgang en de afweging of deze al dan niet begeleid zal moeten plaatsvinden bij de gecertificeerde instelling neer te leggen. Aldus behouden de ouders en de kinderen perspectief op een omgang, maar is er ook de noodzakelijke ruimte om te werken aan de samenwerking tussen het gezinshuis, de jeugdbeschermer en de ouders.
De ouders
De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzochte. Zij zetten vraagtekens bij de eerlijkheid van de gezinshuisouders. De ouders zien het gedrag van de kinderen als reactie op de uithuisplaatsing en hun wens om bij de ouders te verblijven.
Verzoek II
De gecertificeerde instelling
[naam04] en [naam05] verblijven in een pleeggezin dat inmiddels een gezinshuis is geworden. Dit is hun huidige verblijfplaats waar hun perspectief bij beschikking van 3 februari 2023 is bepaald. De gecertificeerde instelling verzoekt een nieuwe machtiging om dit te formaliseren.
De ouders
De ouders stemmen in met het verzoek. De ouders zijn tevreden over het gezinshuis waar [naam04] en [naam05] verblijven en zijn dankbaar dat kinderen hier kunnen opgroeien.
Verzoek III
De gecertificeerde instelling
Het verzoek strekt ertoe met analoge toepassing van 1:265e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te bepalen dat de gecertificeerde instelling wordt belast met het gezag over [naam03] voor zover dit betrekking heeft op de toestemming voor een medische behandeling.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt toegelicht. Na een coronabesmetting is het problematische gedrag van [naam03] verergerd. [naam03] is toen overgeplaatst van een gezinshuis in [B] naar een perspectiefbiedende woning op het terrein van [A] . Hij verblijft hier sinds 15 mei 2022. Er is sprake van een visieverschil tussen de ouders en de gecertificeerde instelling. [naam03] heeft niet deelgenomen aan het vaccinatieprogramma van de Rijksoverheid. De gecertificeerde instelling is van mening dat een Hepatitis B-vaccinatie op korte termijn noodzakelijk is. De ouders weigeren hier toestemming voor te geven. De [A] -woning is van mening dat de vaccinatie noodzakelijk is nu [naam03] in aanraking komt met medebewoners, begeleiders en andere kinderen op de dagbesteding op het KDC en het gedrag van [naam03] is zo extreem dat hij zichzelf tot bloedens aan toe verwondt. Op het moment dat er een incident plaatsvindt waar bij [naam03] heeft gebloed of wanneer hij in aanraking is geweest met iets of iemand waaruit een besmettingsrisico ontstaat, wordt hij getest op Hepatitis B. Als gevolg hiervan wordt er regelmatig bloed bij [naam03] afgenomen om een besmetting uit te kunnen sluiten. Daarnaast moeten de begeleiders van [naam03] structureel met handschoenen werken tijdens de alledaagse verzorging, hetgeen belastend is voor [naam03] . Als [naam03] besmet wordt, komt de plaatsing op de woongroep onder druk te staan. Een mogelijke overplaatsing is niet in het belang van [naam03] omdat hij een kind is met complexe problematiek dat vraagt om een specifieke benadering.
De ouders
De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzochte. Zij zijn van mening dat [naam03] een goed afweersysteem heeft. Als hij al Hepatitus B oploopt, zal dit vanzelf genezen, zoals bij 90% van de mensen. De ouders geven aan dat alle begeleiders en medecliënten van [naam03] gevaccineerd zijn tegen Hepatitis B, dus dat is geen goede onderbouwing om [naam03] te laten vaccineren. [naam03] zou door de vaccinatie zelf en door de bijwerkingen ervan, (opnieuw) ernstig uit balans zou kunnen raken omdat hij niet weet wat hem overkomt en hoe hij met ziekteverschijnselen om moet gaan.
Verzoek IV
De gecertificeerde instelling
De gecertificeerde instelling verzoekt vervangende toestemming voor medische behandeling van [naam02] op grond van artikel 1:265h BW, in de zin van gedragsregulerende medicatie.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De zorgen over de ontwikkeling van [naam02] zijn groot. [naam02] is hyperalert, heeft regelmatig boze buien waarin ze voor lange tijd kan gillen en ervaart moeilijkheden als gevolg van haar achterstanden. De zorgen rondom het welzijn van [naam02] hebben ertoe geleid om een arts te raadplegen. De arts heeft onderzocht of medicatie zou kunnen bijdragen aan het verbeteren van het welzijn van [naam02] . De arts schrijft een lage dosering Aripiprazol voor. De inschatting is dat de inzet van de medicatie de rust zal brengen die [naam02] nodig heeft om van de verdere niet-medicamenteuze behandelingen te profiteren en haar welzijn, ontwikkeling en functioneren te bevorderen. Daarbij zal altijd het streven zijn om een minimale dosering te hanteren en de medicatie naar advies van de arts af te bouwen. De betreffende arts heeft zijn conclusies niet in een gesprek met de ouders kunnen toelichten omdat de ouders de afspraak op 24 augustus 2023 hebben afgezegd. De jeugdbeschermer heeft geen reactie gekregen op haar pogingen tot contact om hierover in gesprek te gaan.
De ouders
De ouders hebben verweer gevoerd tegen het verzochte. De ouders zijn van mening dat de medicatie nog niet ingezet moet gaan worden zolang niet duidelijk is wat de oorzaak is van de gedragsproblemen van [naam02] . Zij herkennen de onrust en angst bij [naam02] niet en zijn van mening dat deze enkel samenhangt met de plaatsing bij het gezinshuis. De ouders geven aan dat het verzoek prematuur is nu zij nog een afspraak hebben met de arts om na haar vakantie de voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen.

Beoordeling

Verzoek I
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter beoordeelt of het in het belang van [naam02] en [naam01] noodzakelijk is dat de eerder vastgestelde zorgregeling wordt gewijzigd. De kinderrechter is, op basis van de stukken en informatie die tijdens de zitting naar voren is gebracht, van oordeel dat dit het geval is.
Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt. [naam02] en [naam01] laten na de omgangsmomenten met de ouders ontregeling zien. Bij [naam02] uit zich dit in boze buien, gillen en schreeuwen. Bij [naam01] uit zich dit in plotselinge boosheid, schelden en het doen van diskwalificerende uitlatingen over de gezinshuisouders. De kinderen hebben baat bij duidelijkheid, structuur en voorspelbaarheid. De ouders lijken niet altijd in staat om dit de kinderen te bieden tijdens de bezoekmomenten. Zo gaan de kinderen vaak te laat naar bed en hebben de ouders ook moeite om hun op tijd terug te brengen. Daarnaast zijn de kinderen zeer vermoeid na de omgangsmomenten en heeft [naam02] daarna moeite om weer in haar ritme te komen. Daar komt bij dat [naam01] klem lijkt te zitten tussen de ouders en gezinshuisouders. Het perspectief van [naam02] en [naam01] is bij beschikking van 3 februari 2023 bij het gezinshuis bepaald. Hoewel de ouders zeggen zich hierbij neer te leggen, uiten zij, zoals ook blijkt in het door hen overlegde verweerschrift veel wantrouwen richting de gezinshuisouders, met name de gezinshuismoeder en de gang van zaken in het gezinshuis, hetgeen (on)bewust ook bij [naam01] terecht komt. Dit is schadelijk voor [naam01] . Na een gesprek over de zorgen die de ouders hebben, is de situatie volledig geëscaleerd. De gezinshuisouders hebben aangegeven dat de plaatsing van de kinderen op het spel komt te staan als de samenwerking met ouders niet binnen afzienbare tijd verbetert. Gelet op het bovenstaande is de kinderrechter van oordeel dat een wekelijkse omgang op dit moment te veel van de kinderen en de gezinshuisouders vraagt en daardoor niet meer in het belang van [naam02] en [naam01] is. De kinderrechter acht een teruggang in de omgang van naar eenmaal zes aaneengesloten uren per maand (voor nu) echter onvoldoende onderbouwd. Hoewel de omgangsweekenden belastend zijn voor [naam01] en [naam02] , genieten zij immers ook van de omgang met de ouders. De enorme teruggang in omgangsmomenten lijkt daarnaast vooral te zijn ingegeven om acceptatie van de ouders en een betere samenwerking tussen de ouders en de gezinshuisouders te bewerkstelligen en het is maar de vraag of dat doel daarmee bereikt zal worden. Daarbij komt dat de mogelijkheid van uitbreiding onder regie van de gecertificeerde instelling, zoals wordt verzocht, eveneens veel onduidelijkheid voor alle betrokkenen met zich brengt. De kinderrechter ziet gelet op het bovenstaande redenen om het aantal omgangsmomenten te halveren, zodat omgang zal plaatsvinden twee zaterdagen per maand, waarbij eens in de twee maanden de zaterdag wordt vervangen door een logeerweekend. Daarbij wordt enerzijds meer rust geboden aan de kinderen en anderzijds – hopelijk – een voedingsbodem gecreëerd voor een betere samenwerking door en acceptatie van de ouders. Want inmiddels is wel duidelijk dat een verbeterde samenwerking noodzakelijk is om de plaatsing van [naam01] en [naam02] bij de gezinshuisouders, die zeker in hun belang wordt geacht, te kunnen handhaven. Het is belangrijk dat [naam01] ook van de ouders de boodschap meekrijgt dat zij achter zijn plaatsing bij de gezinshuisouders staan. –Als dat niet lukt of als de situatie opnieuw escaleert, kan dat betekenen dat de omgang alsnog verder moet worden afgebouwd.
Verzoek II
Nu het pleeggezin waarin [naam04] en [naam05] verblijven inmiddels een gezinshuis is geworden, zal de kinderrechter een nieuwe machtiging verlenen met inachtneming van de juiste categorie. De kinderrechter wijst het verzoek machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook toe als verzocht.
Verzoek III
Artikel 1:265e BW
Art. 1:265e BW voorziet in de mogelijkheid dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de uitoefening van het gezag over de minderjarige die met een machtiging uit huis is geplaatst, op enkele in die bepaling vermelde, specifieke punten – de aanmelding bij een onderwijsinstelling, het geven van toestemming voor een medische behandeling en het doen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning – laat uitoefenen door de gecertificeerde instelling voor ten hoogste de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing.
De kinderrechter overweegt dat artikel 1:265e BW in beginsel een ingrijpende maatregel is die het gezag van de ouders vergaand aantast. Uit de stukken en de toelichtingen ter zitting is vast komen te staan dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:265e BW, omdat het hier gaat om een (volledige) vaccinatie tegen Hepatitis B. Een gezagsoverheveling op grond van artikel 1:265e BW is hiervoor te vergaand. De kinderrechter is daarom van oordeel dat een gedeeltelijke gezagsuitoefening op grond van artikel 1:265e BW niet noodzakelijk is, maar dat dit op de grondslag van artikel 1:265h BW, door het in beginsel minder ingrijpende karakter daarvan, moet worden beoordeeld. De kinderrechter zal het verzoek dan ook de rechtsgronden aanvullend toetsen aan de grondslag van 1:265h BW.
Artikel 1:265h BW
Op grond van artikel 1:265h BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling vervangende toestemming voor een medische behandeling geven bij minderjarigen jonger dan twaalf jaar, indien de behandeling noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent de toestemming daarvoor weigert.
Voor de inhoudelijke beoordeling van het verzoek op grond van 1:265h BW dient de kinderrechter eerst vast te stellen of vaccineren tegen Hepatitis B onder de definitie van een medische behandeling valt. De kinderrechter overweegt dat wanneer een minderjarige medisch moet worden onderzocht of medische behandeling behoeft, in beginsel de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) van toepassing is (artikel 7:446 tot en met 7:468 BW). Ingevolge artikel 7:446 lid 2 onder a BW wordt onder handelingen op het gebied van de geneeskunst (dus een medische behandeling) onder andere verstaan alle verrichtingen rechtstreeks betrekking hebbende op een persoon en ertoe strekkende hem van een ziekte te genezen of hem voor het ontstaan van een ziekte te behoeden. Een volledige Hepatitis B-vaccinatie is wat de kinderrechter betreft bij uitstek te beschouwen als een medische behandeling bedoeld om een kind voor het ontstaan van een ziekte te behoeden.
De gezaghebbende moeder weigert toestemming voor de Hepatitis B-vaccinatie, waardoor er vervangende toestemming van de kinderrechter nodig is.
De kinderrechter zal ingaan op de vraag of wordt voldaan aan het vereiste dat de Hepatitis B-vaccinatie noodzakelijk is om een ernstig gevaar voor de gezondheid van [naam03] te voorkomen. De ouders hebben dit immers betwist. Zij zijn van mening dat de bezwaren voor [naam03] niet opwegen tegen hetgeen met de vaccinatie gewonnen wordt. De kinderrechter stelt in dit kader voorop dat de Hepatitis B-vaccinatie gericht is op het voorkomen van een ziekte die te beschouwen is als een ernstig gevaar voor de gezondheid in het geval hij deze ziekte krijgt.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of Hepatitis B-vaccinatie noodzakelijk is om dit gevaar te voorkomen voor [naam03] . Daartoe wordt overwogen dat hij op een groep woont waar hij binnen zijn directe omgeving contact heeft met medebewoners en begeleiders. Hij laat gedrag zien waarbij hij zichzelf tot bloedens toe verwondt, waardoor hij het risico loopt op besmetting. Om de gevolgen van een mogelijke besmetting voor zichzelf en voor anderen zoveel mogelijk te voorkomen, moet [naam03] regelmatig worden getest worden en moeten de begeleiders handschoenen dragen, waardoor het risico op angst en paniek bestaat. Om [naam03] hiervan te ontzien, acht de kinderrechter de Hepatitis B-vaccinatie noodzakelijk.
Verder bepaalt artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) dat voor de kinderrechter bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging dienen te vormen en in de regel de doorslag behoren te geven. De kinderrechter is van oordeel dat met toepassing van dit beginsel, de Hepatitis B-vaccinatie, noodzakelijk is om de plek bij de woongroep te behouden. Het perspectief van [naam03] is hier bepaald en hij ontvangt hier de verzorging en begeleiding die hij nodig heeft. Daarnaast is de Hepatitis B-vaccinatie noodzakelijk om het (potentiële) ernstige gevaar voor zijn gezondheid te voorkomen. De ziekte kan zowel fysieke als psychische gevolgen voor [naam03] meebrengen. Dit kan ervoor zorgen dat [naam03] heftiger gedrag vertoont. Hier is in het verleden ook sprake van geweest na een coronabesmetting.
Uit het bovenstaande volgt dat de kinderrechter op grond van artikel 1:265h BW vervangende toestemming geeft voor de medische behandeling van [naam03] , inhoudende een volledige vaccinatie tegen hepatitis B.
Verzoek IV
De kinderrechter is ook in dit geval van oordeel dat aan de criteria van artikel 1:265h BW om vervangende toestemming te verlenen voor de medische behandeling is voldaan. [naam02] vertoont diverse signalen die haar belemmeren in haar functioneren. Door het NIFP is vastgesteld dat sprake is van ASS waardoor er beperkingen in de sociale communicatie en beperkt repetitief en stereotyp gedrag en interesses worden gesignaleerd. Vanwege zorgen over haar hyperalertheid, boze buien en achterstanden is speciaal onderwijs voor haar niet haalbaar, maar gaat zij een dagbesteding. Uit het voorgaande concludeert de kinderrechter dat er bij [naam02] sprake is van problematiek die als medisch wordt aangemerkt. De gedragsregulerende medicatie betreft hierdoor een medische behandeling.
De kinderrechter is van oordeel dat ook is voldaan aan het vereiste dat de gedragsregulerende medicatie noodzakelijk is om een ernstig gevaar voor de gezondheid van [naam02] te voorkomen. [naam02] is geobserveerd en onderzocht door een arts, die veel angst en onrust constateerde. [naam02] heeft rust nodig om van verdere behandeling (ten aanzien van haar trauma en hechting) te kunnen profiteren en haar ontwikkeling te bevorderen. De medicatie kan [naam02] de rust brengen die zij nodig heeft.
Wat de vereiste weigering van de toestemming van de gezaghebbende ouder(s) betreft overweegt de kinderrechter dat de ouders meermaals de kans hebben gekregen om over hun bezwaren tegen de voorgeschreven medicatie in gesprek te gaan met de arts en de gecertificeerde instelling, maar hiervan geen gebruik hebben gemaakt. Nu de oorzaak en de noodzaak van de behandeling wel vaststaan, houdt het standpunt van de ouders een weigering in.
Uit het bovenstaande volgt dat de kinderrechter op grond van artikel 1:265h BW vervangende toestemming geeft voor de medische behandeling van [naam02] , in de zin van gedragsregulerende medicatie. De kinderrechter overweegt hierbij dat het van belang is dat gestreefd wordt naar het hanteren van een minimale dosering en dat de medicatie naar advies van de arts afgebouwd wordt.
Voorgaande overwegingen leiden er toe dat als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
C/09/651764 / JE RK 23-1597
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland
[naam04] en [naam05]gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 13 september tot 5 februari 2024, zijnde de resterende duur van de ondertoezichtstelling;
de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam04] en [naam05] in een voorziening voor pleegzorg die bij beschikking van 3 februari 2023 is verleend, is daarmee komen te vervallen;
C/09/651763 / JE RK 23-1596
bepaalt dat:
- de wekelijkse omgang tussen de ouders en
[naam01] en [naam02]wordt gewijzigd naar een tweewekelijkse omgang op zaterdag en waarbij eens in de twee maanden de zaterdag wordt vervangen door een logeerweekend, waarbij de start en eindtijd gelijk blijft;
C/09/653517 / JE RK 23-1825
verleent op grond van artikel 1:265h BW toestemming aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, daarmee vervangende de toestemming van de ouders, voor de medische behandeling van
[naam02], in de zin van gedragsregulerende medicatie.
C/09/651766 / JE RK 23-1598
verleent op grond van artikel 1:265h BW toestemming aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, daarmee vervangende de toestemming van de ouders, voor de medische behandeling van
[naam03], inhoudende een volledige vaccinatie tegen hepatitis B;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023 door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Smolders als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.