ECLI:NL:RBDHA:2023:1465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
09-137184-22 en 09-837539-19 (TUL)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot moord en openlijke geweldpleging bij schietincident op schoolparkeerplaats

Op 9 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die betrokken was bij een schietincident op 31 mei 2022 op het parkeerterrein van een school in Zoetermeer. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot moord, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een gewijzigd vuurwapen. Tijdens de zitting op 26 januari 2023 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte op de parkeerplaats op de komst van het slachtoffer had gewacht, gewapend met een jachtgeweer en een mes. Toen het slachtoffer in de auto stapte, schoot de verdachte door de ruit, wat leidde tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot 14 maanden jeugddetentie en een PIJ-maatregel. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer en een medeverdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafrecht
Parketnummers: 09-137184-22; 09-837536-19 (tul)
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
BRP- [adres] ,
op dit moment gedetineerd in [instelling 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de besloten zitting van
26 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.R. Rens naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven [slachtoffer 1] met een vuurwapen, althans een wapen, (van korte afstand) in het gezicht en/of de hals, althans het bovenlichaam, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere wonden/littekens in het gezicht en/of aan/in de mond en/of meerdere ontbrekende tanden en/of kiezen en/of verminderd zicht van het linkeroog, heeft toegebracht, door [slachtoffer 1] met een vuurwapen, althans een wapen, (van korte afstand) in het gezicht en/of de hals, althans het bovenlichaam, te schieten;
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer openlijk, te weten aan het [locatie 1] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een personenauto (Kia Rio, [kenteken] ) door met een mes, althans een wapen, tegen de ruit van die personenauto te slaan en/of door met een vuurwapen, althans een wapen, door de ruit van die personenauto te schieten;
3.
hij op of omstreeks 31 mei 2022 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, onder 3, te weten een gewijzigd jachtgeweer (merk en type onbekend, kaliber .12), waarvan de loop is ingekort met als doel de vuurkracht van het vuurwapen te vergroten en waarvan de kolf is ingekort om het vuurwapen heimelijk te kunnen dragen, zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 31 mei 2022, omstreeks 16:30 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een schietincident op het parkeerterrein aan [locatie 1] in Zoetermeer, waar [school 1] is gevestigd.
Ter plaatse bleek dat een auto met daarin het slachtoffer direct na het schietincident naar het LangeLand ziekenhuis was gereden. Het slachtoffer bleek te zijn genaamd [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ). [slachtoffer 1] had als gevolg van het schietincident diverse hagelschotwonden opgelopen in het gelaat, de mondholte, de hals en de linkerschouder. Voor deze letsels was direct medisch ingrijpen noodzakelijk; vrijwel direct na binnenkomst op de spoedeisende hulp is bij [slachtoffer 1] een kunstmatige ademweg aangelegd. Diezelfde dag is [slachtoffer 1] overgebracht naar het Haga Ziekenhuis, waar hij is geopereerd aan zijn verwondingen.
[slachtoffer 1] heeft kort na het incident aangegeven dat hij zich niets meer kon herinneren van het incident en daarna heeft hij geen aangifte willen doen. De moeder van [slachtoffer 1] , die als bestuurder in de auto zat ten tijde van het incident en direct daarna met haar zoon naar het ziekenhuis is gereden, heeft aan de politie verklaard dat zij [slachtoffer 1] ophaalde van school en dat zij zag dat – vlak nadat [slachtoffer 1] snel rechtsachter bij haar in de auto was gestapt en riep: ‘rijden, rijden’ – er twee jongens op de auto af kwamen rennen, waarvan één bewapend met een mes en de ander met een vuurwapen. De ene jongen sloeg als eerste met het mes op de autodeur waar [slachtoffer 1] zojuist was ingestapt en de andere jongen schoot gelijk hierna met het vuurwapen door de autoruit op [slachtoffer 1] .
Mede op basis van het aantreffen van een ABN AMRO betaalpas en een identiteitsbewijs op naam van [medeverdachte] op de plaats delict werd [medeverdachte] op diezelfde dag aangehouden. De verdachte werd na politieonderzoek op 2 juni 2022 aangehouden.
De verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die met het vuurwapen heeft geschoten. Hij heeft verklaard dat hij een conflict had met [slachtoffer 1] en hem op de dag van het schietincident met een ander heeft opgewacht op de parkeerplaats om dit conflict op te lossen. De verdachte wist dat [slachtoffer 1] op [school 1] zat, op welk tijdstip die dag de schooldag eindigde en dat [slachtoffer 1] de school zou verlaten via de uitgang die uitkwam op de parkeerplaats. De verdachte had een vuurwapen in de vorm van een jachtgeweer meegenomen, omdat hij er rekening mee hield dat [slachtoffer 1] ook gewapend zou kunnen zijn.
Dit jachtgeweer had hij van tevoren zelf geladen met een patroon en zo schietklaar gemaakt. Toen [slachtoffer 1] naar buiten liep, is de verdachte met versnelde pas naar hem toe gelopen met het jachtgeweer in zijn hand. Het was voor de verdachte een verrassing dat [slachtoffer 1] vervolgens in een auto stapte. Hij had namelijk verwacht dat [slachtoffer 1] via de parkeerplaats naar de tramhalte zou lopen. De verdachte is toen op de auto afgerend en heeft geschoten op de autoruit van de deur waar hij [slachtoffer 1] net daarvoor had zien instappen.
De [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij bij het schietincident aanwezig is geweest.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord dan wel het medeplegen van een poging tot doodslag dan wel het medeplegen van zware mishandeling (feit 1). Voorts ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen een personenauto (feit 2) en het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen als bedoeld in categorie II, onder 3 van de Wet wapens en munitie (feit 3).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van een poging tot moord. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 1 subsidiair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling
3.4.1
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen, die hierna in de bijlagen zullen worden weergegeven, het volgende vast.
Op 31 mei 2022, omstreeks 14:09 uur, ontving de [verdachte] , een bericht van het Snapchat account van [medeverdachte] , inhoudende het telefoonnummer dat op dat moment in gebruik was bij [medeverdachte] . Vervolgens ontving [verdachte] op diezelfde dag, omstreeks 14:30 uur, van het Snapchat account van [medeverdachte] een foto en een video. Hierop waren personen te zien die zich in de nabijheid van de parkeerplaats aan het [locatie 1] in Zoetermeer bevonden. Even later, omstreeks 15:06 uur, vond er een telefoongesprek van 8 seconden plaats tussen [verdachte] en [medeverdachte] . Tussen 15:21 uur en 15:35 uur straalde de telefoon van [verdachte] een zendmast in de omgeving van de woning van [medeverdachte] aan.
Op camerabeelden is te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] omstreeks 16:05 uur samen bij de [tramhalte 1] aankomen en vervolgens omstreeks 16:25 uur uitstappen bij [tramhalte 2] in Zoetermeer, waarna zij samen voor de lift wachten om omhoog te gaan richting de loopbrug. Te zien is dat [verdachte] een soort van uitstulping in zijn broek heeft, ter hoogte van zijn linker bovenbeen. Via de loopbrug zijn [verdachte] en [medeverdachte] vervolgens gezamenlijk in de richting van het [locatie 1] gelopen.
Op de camerabeelden van [school 2] is vervolgens te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] enkele minuten staan te wachten op de parkeerplaats aan het [locatie 1] . Ook is op camerabeelden te zien dat [verdachte] en [medeverdachte] allebei met versnelde pas op [slachtoffer 1] aflopen op het moment dat hij uit school komt en in de richting van de auto van zijn moeder loopt. [slachtoffer 1] stapt vervolgens rechtsachter in de auto, waarna [medeverdachte] de auto als eerste bereikt, met een mes op het rechter achterportier slaat en daarna op korte afstand van de auto gaat staan met zijn gezicht richting de auto en richting [verdachte] , waarna [verdachte] langs rent en in een vloeiende beweging een schot lost op de ruit van het betreffende portier. [verdachte] en [medeverdachte] rennen vervolgens in dezelfde richting weg.
Medeplegen
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van medeplegen. Deze deelnemingsvorm ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zonder meer in de weg te staan. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd “dubbel” opzet dat bestaat uit een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2013:9745; ECLI:NL:HR:2020:187, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, ECLI:NL:PHR:2002:AD9962; ECLI:NL:PHR:2008:BC6157; ECLI:NL:PHR:2013:885; ECLI:NL:PHR:2013:1081).
De verdachten hebben in de uren voorafgaand aan de feiten meermalen contact gehad met elkaar. Ook zijn zij voorafgaand aan de feiten zeker een uur samen geweest en vanuit Den Haag samen afgereisd naar Zoetermeer. Zij zijn gezamenlijk, ieder bewapend met een potentieel dodelijk wapen, doelgericht naar de parkeerplaats aan het [locatie 1] gelopen, waar zij [slachtoffer 1] samen hebben opgewacht en, op het moment dat zij hem zagen, samen de confrontatie met [slachtoffer 1] hebben opgezocht. Nadat [slachtoffer 1] was neergeschoten, zijn de verdachten op hetzelfde moment gezamenlijk weggevlucht.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan van de verdachten om gewapend de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken door hem op te wachten bij zijn school. Voorts is bij de gewelddadige confrontatie die volgde sprake geweest van gelijktijdigheid van handelen door de verdachten zowel voor, tijdens als na het schietincident. Toen [slachtoffer 1] op de parkeerplaats verscheen zijn zij beiden met versnelde pas op hem afgerend, en hebben zij allebei de aanval ingezet met ieder een eigen wapen in de hand. [medeverdachte] bereikte de auto waarin [slachtoffer 1] was ingestapt als eerste en sloeg met een mes op de autodeur, waarna hij opzij stapte en hierdoor ruimte maakte voor [verdachte] die direct daarna in een vloeiende beweging op de autoruit schoot waarachter [slachtoffer 1] was gaan zitten. Deze gelijktijdigheid van handelen draagt naar haar uiterlijke verschijningsvorm het karakter van een intensieve samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank gaat er van uit dat sprake is geweest van een gezamenlijke aanval, waarbij de verdachten elkaars geweldshandelingen hebben gezien en zich hiervan bewust zijn geweest.
De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt door het feit dat [medeverdachte] in de avond van 31 mei 2022 in een Snapchatgesprek heeft aangegeven dat het een tweemansactie betrof; het was twee versus één. Ook geeft hij in dat gesprek aan dat hij met ‘
die blade’ slaat op het raam, waarna een ‘
shotty shower’ volgt. En in datzelfde gesprek geeft hij op de vraag of hij de autoruit heeft ‘
gebost met die blade’ het antwoord ‘
no die window was kk hard’. De rechtbank leidt hieruit af dat sprake was van een gezamenlijke aanval door de verdachten op [slachtoffer 1] waarbij beide verdachten geweldshandelingen hebben verricht met het doel de autoruit te breken en [slachtoffer 1] – die daarachter zat – aan te vallen.
De rechtbank is in het licht van dit alles van oordeel dat de verdachten complementerende geweldshandelingen hebben verricht, waarbij zij ieder een significante en vrijwel inwisselbare rol hebben gehad. Zij hadden beiden een potentieel dodelijk wapen bij zich en zij hebben daarvan ieder, zij het op een iets andere manier, ook gebruik gemaakt op vrijwel hetzelfde moment, tijdens de confrontatie met [slachtoffer 1] .
Opzet op de dood?
De rechtbank acht ook bewezen dat [verdachte] op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet
heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . [verdachte] heeft samen met [medeverdachte] de confrontatie
met [slachtoffer 1] gezocht terwijl hij een dodelijk wapen – te weten een geladen vuurwapen in de
vorm van een aangepast jachtgeweer – bij zich had. [medeverdachte] is bij de uitvoering van
het vooropgezette plan om de confrontatie met [slachtoffer 1] te zoeken als eerste – voorop – op
[slachtoffer 1] afgerend met een groot mes in zijn handen. [verdachte] is naar [slachtoffer 1] toegerend met dit
vuurwapen in zijn handen en heeft – nadat [slachtoffer 1] een auto instapte – op zeer korte afstand op
hem geschoten.
Het van een korte afstand afvuren van een jachtgeweer op de ruit van het
achterportier waar [slachtoffer 1] zojuist was ingestapt levert een groot risico op dat het hoofd en
bovenlichaam van [slachtoffer 1] geraakt zouden worden, delen van het lichaam waar zich vitale
organen en belangrijke bloedvaten bevinden, hetgeen naar algemene ervaringsregels tot de
dood van [slachtoffer 1] had kunnen leiden. [slachtoffer 1] heeft ook daadwerkelijk ernstig en
levensbedreigend letsel aan het gezicht en de hals opgelopen en zonder medisch ingrijpen
was er een reëel tot groot risico op overlijden door obstructie van de ademweg. De
rechtbank is van oordeel dat het handelen van [verdachte] in de gegeven omstandigheden naar
zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het veroorzaken van de dood van
[slachtoffer 1] , dat hij hiermee de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] als gevolg van het schieten zou
komen te overlijden ook bewust heeft aanvaard en dat zijn opzet daarop ook op zijn minst
genomen in voorwaardelijke zin gericht was. Aan de lezing van [verdachte] , die erop neer komt
dat hij met zijn handelen enkel de bedoeling had om [slachtoffer 1] te laten schrikken, gaat de
rechtbank, gelet op het voorgaande, voorbij.
De handelingen van [verdachte] en [medeverdachte] getuigen van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking met het doel om [slachtoffer 1] aan te vallen, met alle mogelijke gevolgen van dien.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande kan bewezen worden verklaard dat [verdachte] tezamen en in vereniging met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven.
Poging tot moord?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te
staan dat iemand zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het
genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat
hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn
voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van
voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden
van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de
aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De
vaststelling dat iemand voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het
genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar
hoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te
kennen.
Anders gezegd: voorbedachte raad betekent dat iemand gelegenheid heeft gehad om na te
denken over de betekenis en de gevolgen van wat hij wil gaan doen en dus niet heeft
gehandeld in een impuls. Staat dat vast, dan is het in het algemeen redelijk om aan te nemen
dat iemand van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus ook echt heeft nagedacht over
de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen.
Van voorbedachte raad kan ook sprake zijn als iemand met tijd voor overleg een plan opmaakt om een ander doel te bereiken, en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedraging de dood van een ander zal veroorzaken.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Voorafgaand aan het schietincident, omstreeks 14:30 uur, ontving [verdachte] van het Snapchat account van [medeverdachte] een foto en een video van de latere plaats delict. De rechtbank trekt hieruit de conclusie dat – in samenhang bezien met de verklaring van [verdachte] dat hij wist dat [slachtoffer 1] op [school 1] zat en op welk tijdstip de schooldag eindigde – er op dat moment een voorverkenning plaatsvond, en de resultaten hiervan door [medeverdachte] werden gedeeld met [verdachte] . [verdachte] is vervolgens met [medeverdachte] , ieder voorzien van een potentieel dodelijk wapen, vanuit Den Haag naar Zoetermeer gereisd en omstreeks 16:27 uur op de parkeerplaats aan het [locatie 1] aangekomen. Daar hebben zij enkele minuten staan wachten totdat [slachtoffer 1] het parkeerterrein op kwam lopen waarna zij de confrontatie met [slachtoffer 1] hebben gezocht. [verdachte] heeft verklaard dat hij er vanuit ging dat [slachtoffer 1] ook een wapen zou dragen. De verklaring van [verdachte] dat hij naar de school van [slachtoffer 1] is gegaan uitsluitend om iets met hem uit te praten – de rechtbank begrijpt: zonder bedoeling om geweld te gebruiken – is gelet op dit alles niet geloofwaardig.
De rechtbank concludeert dat [verdachte] zich geruime tijd heeft kunnen beraden op
zijn besluit om – gewapend met een schietklaar jachtgeweer – met [medeverdachte] , die
een mes bij zich had, de confrontatie met [slachtoffer 1] op te zoeken. Hij heeft gelegenheid gehad
om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan
rekenschap gegeven. [verdachte] heeft niet gehandeld in een ogenblikkelijke
gemoedsopwelling. Gelet op het voorgaande en nu van contra-indicaties niet is gebleken,
neemt de rechtbank aan dat [verdachte] van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt en dus
ook echt heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voornemen. Dit leidt tot
de conclusie dat sprake is van voorbedachte raad.
Conclusie
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord.
3.4.2
Feiten 2 en 3
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank zal voor de feiten 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezenverklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. Wel zal de rechtbank ten aanzien van feit 3 de verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer DH4R022048, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 776).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van feit 2:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 januari 2023;
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, p. 358-367;
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, p. 121;
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, p. 122.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor de bewezenverklaring van feit 3:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 januari 2023;
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 juni 2022, p. 436-437.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 31 mei 2022 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, [slachtoffer 1] met een vuurwapen (van korte afstand) in het gezicht en de hals heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 31 mei 2022 te Zoetermeer openlijk, te weten aan het
Van Doorne
nplantsoen, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een goed, te weten een personenauto (Kia Rio, [kenteken] ), door met een mes tegen de ruit van die personenauto te slaan en door met een vuurwapen door de ruit van die personenauto te schieten;
3.
hij op 31 mei 2022 te Zoetermeer een wapen van categorie II, onder 3, te weten een gewijzigd jachtgeweer (merk en type onbekend, kaliber .12), waarvan de loop is ingekort met als doel de vuurkracht van het vuurwapen te vergroten en waarvan de kolf is ingekort om het vuurwapen heimelijk te kunnen dragen, zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar was en dat de aanvalskracht werd verhoogd, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De op te leggen straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte bij veroordeling een jeugddetentie op te leggen die de tijd van het voorarrest niet overstijgt. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om aan de verdachte geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen, maar te volstaan met een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel en straf zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord. Tijdens een confrontatie op de parkeerplaats van [school 1] aan het [locatie 1] hebben de verdachte en zijn medeverdachte op klaarlichte dag [slachtoffer 1] van korte afstand neergeschoten, op het moment dat hij bij zijn moeder in de auto was gestapt. [slachtoffer 1] is daarbij door tientallen hagelfragmenten geraakt in zijn gezicht en hals. Hij heeft hierdoor blijvend letsel opgelopen. Zijn gezicht en hals zullen voor de rest van zijn leven worden ontsierd door de vele littekens. Daarnaast moet hij meerdere tanden missen en ook zijn er meerdere tanden beschadigd geraakt. Alleen door het zeer snelle handelen van zijn moeder en het medisch ingrijpen in het ziekenhuis heeft [slachtoffer 1] het overleefd. Behalve het zeer ernstig letsel, heeft deze aanval grote angst en paniek veroorzaakt, niet alleen bij [slachtoffer 1] maar ook bij zijn moeder die er getuige van is geweest. De angst, pijn en paniek blijken uit de geluidsopname uit de auto, die bij het beluisteren daarvan door merg en been gaat. De rechtbank vindt het zonder meer voorstelbaar dat dit een traumatische ervaring voor [slachtoffer 1] en zijn moeder moet zijn geweest.
De rechtbank leidt uit de verklaring van de verdachte af dat de achtergrond van het schietincident gelegen is in een steekpartij van mei 2021, waarbij [naam 1] om het leven is gekomen. De verdachte beschouwt zich als een vriend van [naam 1] , en de aanval op [slachtoffer 1] had te maken met de dood of nagedachtenis van [naam 1] . Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren (vuur)wapens bij zich dragen. Dit is de rechtbank ook ambtshalve bekend. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een wapen meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over het wapenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steek- en schietincidenten onder jongeren.
Deze zaak is daarvan een schokkend en triest voorbeeld. Ook in deze zaak hadden de verdachten potentieel dodelijke wapens bij zich en zij hebben die ook gebruikt, ogenschijnlijk met het grootste gemak en zonder enige voor de rechtbank begrijpelijke aanleiding.
Dit feit heeft, naast alle al hier boven beschreven gevolgen, bovendien voor veel onrust en gevoelens van onveiligheid gezorgd, te beginnen op de school van [slachtoffer 1] , bij getuigen, in Zoetermeer en meer algemeen in de maatschappij als geheel.
De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juli 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte in een proeftijd liep ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de pro Justitia klinisch multidisciplinaire rapportage van 13 december 2022 van kinder- en jeugdpsychiater drs. B.G.J. Gunnewijk en GZ-psycholoog drs. M.H. Bakkes. Zij hebben het volgende geconcludeerd.
Bij de verdachte is sprake van een normoverschrijdende gedragsstoornis, die zich is gaan manifesteren vanaf zijn adolescentie. Dat is gebeurd onder invloed van een verstoorde hechtingsrelatie en de daarbij gestagneerde sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. De pro-sociale emoties zijn beperkt en daarbij laat de verdachte een fors gebrek aan empathie zien. Op basis van de geconstateerde sociaal-emotionele scheefgroei is ook zijn persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd, waarbij vooral antisociale tendensen naar voren komen. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van bovenstaande problematiek. Hierdoor werden zijn gedragskeuzes beïnvloed. Er worden dan ook aanknopingspunten gezien om op basis van deze problematiek te adviseren het onder 1 en 2 ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Omdat de verdachte geen inzicht heeft willen geven in de precieze gang van zaken, is een exacte reconstructie van het ten laste gelegde niet mogelijk. Het is ook voor te stellen dat, gezien de aanlooptijd naar het ten laste gelegde, waarbij risicovolle keuzes zijn gemaakt, de verdachte op meerdere momenten een andere keuze had kunnen maken. Daarom worden er ook aanknopingspunten gezien om het onder 1 en 2 ten laste gelegde volledig aan de verdachte toe te rekenen. Daarom komen de deskundigen niet tot een eenduidig advies over de mate van toerekenbaarheid. Deze lijkt zich in ieder geval te bevinden in de range van verminderd tot volledig toerekeningsvatbaar. Voor het onder 3 ten laste gelegde, spelen de genoemde kwetsbaarheden een minder doorslaggevende rol, zodat geadviseerd wordt de verdachte dit feit geheel toe te rekenen.
Er is sprake van een hoog recidiverisico. Naast gedragsproblemen in algemene zin, is de verdachte de afgelopen jaren herhaaldelijk in aanraking gekomen met politie en justitie. Binnen een gesloten setting, waarin structuur en duidelijke kaders worden gehanteerd, leek de verdachte in staat zich aan zijn (bijzondere) voorwaarden te houden en deel te nemen aan ingezette behandeling. Meermaals leek hierdoor sprake van interne groei. Met het toenemen van vrijheden werd echter keer op keer gezien dat de verdachte opnieuw verviel in het maken van disfunctionele keuzes. Er was geen sprake van een intrinsiek gemotiveerde gedragsverandering, met als gevolg dat hij opnieuw in aanraking kwam met politie en justitie. In een toekomstige behandeling moet de identiteitsontwikkeling centraal staan. Nadat de verdachte voldoende gemotiveerd is voor behandeling, dient er binnen deze behandeling zowel aandacht te zijn voor het leren voelen als het leren benoemen van emoties. Concreet zou gedacht kunnen worden aan een combinatie van lichaamsgerichte therapie, zoals bijvoorbeeld PMT, in combinatie met een meer cognitieve therapie, zoals bijvoorbeeld schematherapie. Daarnaast verdient ook een meer systemische behandeling aanbeveling. Oude patronen binnen het gezin moeten doorbroken worden om de verdachte de kans te geven zich volledig te ontwikkelen. Daarnaast dient er binnen de systeembehandeling aandacht te zijn voor het nemen van afstand van bepaalde vrienden.
De deskundigen zijn van mening dat de verdachte niet gebaat is bij een kortdurend behandeltraject, maar slechts kan profiteren van een traject waarin hij de tijd krijgt die hij nodig heeft om zich te ontwikkelen. Het is ook aan te raden (zeker gezien de risicovolle omgeving van de verdachte) terughoudend te zijn met het aanbieden van onbegeleid verlof zolang de verdachte onvoldoende weerbaar is en de persoonlijkheidspathologie nog onvoldoende is bewerkt.
Geconcludeerd wordt dat een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk wordt geacht om enerzijds met de verdachte tot behandeling te kunnen komen, anderzijds om de verdachte te beveiligen tegen de risico’s die gepaard gaan met de omgeving waarbinnen hij zich bevindt. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank zal op basis van de bevindingen van de deskundigen, gezien de beschrijving van de stoornissen bij de verdachte, de verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar achter. Met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit acht de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 18 januari 2023 volgt dat de Raad zich ernstig zorgen maakt over het functioneren van de verdachte op alle leefgebieden. Vanaf zijn veertiende levensjaar komt hij met de politie in aanraking. Ondanks diverse pogingen van de hulpverlening neemt het zorgelijke gedrag in ernst toe. Eerder aangeboden hulpverlening en interventies, zoals begeleiding door zijn jeugdbeschermer, uithuisplaatsingen en gesloten plaatsingen in civielrechtelijk kader, inzet van een coach en intensieve behandeling bij het Palmhuis hebben tot op heden niet geleid tot het gewenste resultaat, namelijk het voorkomen van delictgedrag.
De Raad onderschrijft de conclusies van de pro Justitia-rapportage; de ernstige problemen ten aanzien van het gedrag van de verdachte, de gecompliceerdheid van zijn problematiek en de hoge kans op herhaling, maken dat langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk wordt geacht.
De Raad heeft verschillende opties onderzocht op haalbaarheid. Behandeling binnen het civiele kader (door middel van een ondertoezichtstelling en plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg) is eerder geprobeerd en is komen te vervallen met het bereiken van de meerderjarige leeftijd. De Raad acht een GBM niet uitvoerbaar, omdat de verdachte al diverse intensieve hulpverleningsvormen heeft gevolgd. Deze hebben geen blijvend effect gehad. De problematiek van de verdachte vergt dat hij een langdurige, vooralsnog gesloten, behandeling nodig heeft. Daarnaast acht de Raad de thuissituatie van de verdachte niet toereikend om hem voldoende te motiveren en te ondersteunen in een ambulant behandeltraject. Dit geldt ook voor het begrenzen en structureren van de verdachte. Ook is een onvoorwaardelijke detentiestraf overwogen. Het voordeel hiervan is dat de verdachte direct een duidelijke consequentie ervaart op delictgedrag en dat de kans op herhaling gedurende detentie klein is. Maar binnen detentie wordt niet de noodzakelijke behandeling gegeven. Verder is er een grotere kans op negatieve beïnvloeding en verharding in detentie aanwezig. De Raad heeft over de mogelijkheid van een voorwaardelijke PIJ-maatregel gerapporteerd dat dit een flinke stok achter de deur is om recidive dan wel terugmelding te voorkomen. Omdat er sprake is van voorwaarden kan de nodige hulpverlening worden ingezet. Dit zou een laatste kans voor de verdachte zijn om eigen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag, het laten slagen van de behandeling, en te laten zien dat hij kan functioneren binnen de gestelde kaders. Hierbij is de kans op verharding mogelijk minder aanwezig en mocht het alsnog mis gaan dan zal de verdachte niet alleen worden opgesloten maar krijgt hij behandeling. Het ambulante kader vormt echter een te hoog (onaanvaardbaar) risico voor de verdachte en zijn omgeving gezien de aard en ernst van de delicten. Gevreesd wordt voor een herhaling van zetten. Zodra de verdachte meer vrijheid krijgt, trekt hij zijn eigen plan. Zijn egocentrisme, het bevredigen van doelen op korte termijn en het zich laten gelden bij jongens op straat, krijgen de overhand. De Raad is van mening dat dezelfde bezwaren die voor de GBM gelden, hier ook van toepassing zijn. Tot slot is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen. De voordelen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zijn de aangeboden en aanwezige structuur, de vanzelfsprekende sturing en de noodzakelijke behandeling die aangeboden wordt. Deze noodzakelijke behandeling moet worden gezien als laatste middel om binnen het jeugdstrafrecht tot een blijvende positieve gedragsverandering van de verdachte te komen. Het nadeel van het opleggen van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is gelegen in de mogelijke verharding en het zich blijvend verzetten tegen hulpverlening.
De Raad adviseert alles afwegende toch om aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De Raad ziet geen andere haalbare middelen om in pedagogische zin, binnen het strafrechtelijk kader, recht te doen aan de problematiek van de verdachte.
De maatregel wordt in het belang geacht van de verdachte, maar ook van de maatschappij, ter voorkoming van herhaling.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting het advies van de Raad onderschreven.
De op te leggen maatregel en straf
Blijkens artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Aan die voorwaarden is in de deze zaak voldaan. Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Er is al eerder, op verschillende manieren, geprobeerd om de verdachte intensief te begeleiden en te behandelen om zo het recidiverisico in te perken. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat en de deskundigen zijn het erover eens dat langdurige behandeling van de verdachte noodzakelijk is om dit risico in te perken. Deze behandeling kan volgens de deskundigen niet anders worden vormgegeven dan in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank beoordeelt de adviezen van de deskundigen als volledig, deugdelijk en feitelijk onderbouwd en ook concludent. Gelet op het advies van de deskundigen en de onderbouwing die daarbij is gegeven acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk, maar ook in het belang van de verdachte bij een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. De rechtbank zal daarom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte opleggen.
De rechtbank overweegt dat deze PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor zover deze de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank acht het, gelet op de ernst van de feiten, maar rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, passend en geboden om naast de
PIJ-maatregel aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. R.S.J. Hoogstraaten, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 56.015,37, bestaande uit € 20.015,37 aan materiële schade en € 35.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ter terechtzitting van 26 januari 2023 heeft mr. Hoogstraaten de vordering gewijzigd, in die zin dat de gevorderde tandartskosten zijn gematigd tot een bedrag van € 1.340,93, omdat is gebleken dat een deel van die kosten wordt vergoed door de zorgverzekeraar. De totale vordering bedraagt daarom nog een bedrag van € 55.150,93.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij de vordering van de benadeelde partij slechts twee dagen voorafgaand aan de terechtzitting heeft ontvangen en deze daarom niet goed heeft kunnen voorbereiden. In feite levert de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafproces op, gelet op de hoogte en de ingewikkeldheid van de vordering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet en overweegt in dat verband dat al in augustus 2022 een vordering van de benadeelde partij in het dossier was gevoegd. In zoverre is de vordering daarom niet te laat ingediend. Dat er een nader gemotiveerde vordering zou worden ingediend kan dan ook niet als een verrassing worden gezien. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er in de onderhavige situatie – gelet op het tijdstip van toezenden van de vordering en de inhoud daarvan – voldoende gelegenheid is geweest om de vordering van de benadeelde partij voor te bereiden en te bespreken met de verdachte. De rechtbank is evenmin van oordeel dat behandeling van de vordering op zichzelf een onevenredige belasting van het strafproces met zich brengt.
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post studievertraging, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is onderbouwd of en zo ja in welke mate er sprake is van studievertraging, die specifiek is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek hiernaar wél een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ziekenhuisdaggeldvergoeding en tandarts, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Vast staat ook dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en op een andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft als gevolg van het misdrijf blijvend letsel opgelopen in de vorm van vele ontsierende littekens in zijn gezicht en hals. Ook zijn er vijf tanden verwijderd en acht tanden beschadigd. De hoogte van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en is van oordeel dat de immateriële schade op een bedrag van € 20.000,00 moet worden vastgesteld. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 21.650,93, bestaande uit € 1.650,93 aan materiële schade en € 20.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 mei 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.650,93, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van
[slachtoffer 1] .
9. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. R.S.J. Hoogstraaten, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 14.560,29, bestaande uit € 12.060,29 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de posten jas, auto, reiskosten en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voor wat betreft de post opleiding.
9.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Hij heeft ook in dit verband aangevoerd dat hij de vordering van de benadeelde partij slechts twee dagen voorafgaand aan de terechtzitting heeft ontvangen en deze daarom niet heeft kunnen voorbereiden. In feite levert de behandeling van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafproces op, gelet op de hoogte en de ingewikkeldheid van de vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
De rechtbank volgt het standpunt van de raadsman niet en verwijst daartoe naar hetgeen zij hiervoor over de vordering van het slachtoffer zelf heeft overwogen.
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post opleiding, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is onderbouwd of en zo ja in welke mate er sprake is van het afbreken van de opleiding, die specifiek is veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post auto, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij deels onderbouwd. Uit de verklaring van de schade-expert van Dekra van 8 juli 2022 volgt weliswaar dat de schade is vastgesteld op basis van totaal verlies maar onduidelijk is welke schades hierin precies zijn meegewogen. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij in ieder geval rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit, en dat schade bestaat uit een gebroken achterruit en schade aan de bekleding. De rechtbank schat deze schade op een bedrag ter grootte van € 1.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van deze post voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten jas en reiskosten, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,00.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.661,29, bestaande uit € 1.161,29 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 mei 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.661,29, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 26 juli 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 09-837536-19 door de meervoudige jeugdstrafkamer van de rechtbank Den Haag op 20 mei 2021 voorwaardelijke opgelegde straf van 78 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden, omdat de tenuitvoerlegging van de destijds voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie geen redelijk doel dient.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende voorwaarden, is in beginsel essentieel dat aan overtreding van deze voorwaarden consequenties worden verbonden. De rechtbank is echter van oordeel dat prioriteit moet worden gegeven aan het traject dat de verdachte in het kader van de
PIJ-maatregel zal moeten doorlopen. Daarom zal zij de vordering tot tenuitvoerlegging in dit geval afwijzen.
11. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van een poging tot moord;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van onderdeel 2º of onderdeel 7º;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
14 (VEERTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van:
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] deels toe tot een bedrag van € 21.650,93 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 21.650,93, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] deels toe tot een bedrag van € 3.661,29 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering voor wat betreft de post opleiding slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.661,29,vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 mei 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken in deze rechtbank op 20 mei 2021, gewezen onder parketnummer 09-837536-19, te weten een jeugddetentie voor de duur van 78 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, voorzitter,
mr. O.F. Bouwman, kinderrechter,
mr. A.M.A. Keulen, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2023.
Mr. O.F. Bouwman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1
Bewijsmiddelen feit 1
1) De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 januari 2023, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik op 31 mei 2022 aan het [locatie 1] in Zoetermeer op de rechter
achterruit heb geschoten van de auto, en dat dit de plek was waar [slachtoffer 1] zojuist was
ingestapt. Er was al langere tijd sprake van onenigheid tussen ons. Dat had te maken met de
dood van [naam 1] . Die dag, op 31 mei, heb ik besloten om [slachtoffer 1] op te zoeken op
school. Ik wilde het conflict oplossen. Ik wist waar hij op school zat en ik wist ook hoe laat
zijn schooldag zou eindigen. Ik ging die dag met iemand anders met de tram naar
[tramhalte 2] , en vanaf daar ben ik naar de parkeerplaats gelopen. Ik heb het
jachtgeweer, dat ik al in mijn bezit had, daar mee naartoe genomen. Ik heb diezelfde dag het
patroon in het wapen gedaan om deze schietklaar te maken. Ik hield er rekening mee dat
[slachtoffer 1] ook een wapen zou dragen. We stonden op de parkeerplaats [slachtoffer 1] op te wachten. U,
voorzitter, vraagt mij hoe ik wist dat hij daar langs zou lopen. Dat is de enige manier als je
de school uitgaat. Ik dacht eigenlijk dat hij naar de tramhalte zou lopen en het was voor mij
een verrassing dat hij op de parkeerplaats in een auto stapte. U, voorzitter, vraagt mij wie
uiteindelijk wie aan heeft gevallen. Uiteindelijk viel ik hem aan. Ik ben op hem afgerend met
het jachtgeweer in mijn handen en heb meteen geschoten toen ik bij de auto aankwam. Ik
richtte daarbij op de autoruit van de rechter achterdeur en schoot deze ruit kapot.
2) Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] , opgemaakt op 18 oktober 2022, voor zover inhoudende (p. 539):
V: Wat had het slachtoffer voor wapen?
A: Dat heb ik niet kunnen zien.
V: Had hij wel een wapen?
A: Ja, dat weet ik zeker.
V: Hoe weet je dat zeker?
A: Hij staat erom bekend dat hij een wapen bij zich heeft.
3) Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , opgemaakt op 1 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 52):
A: Ik wil zeggen dat ik er wel geweest ben. ik was er wel bij.
V: Waar was dat dan?
A: Ik was bij dat incident geweest.
4) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 122):
Mijn zoon is net door twee jongens neergeschoten op school. Ik ben hem gaan ophalen op school. Net vlak voordat hij instapte zag hij kennelijk twee jongens die op hem af kwamen rennen. Ik hoorde mijn zoon tegen mijn roepen: "Rijden, rijden." Ik zag dat hij snel bij mij in de auto stapte. Ik zag dat één van de jongens met een mes op mijn auto sloeg. Gelijk hierna zag ik dat een andere jongen op mijn zoon schoot. Ik zag dat hij in zijn gezicht geraakt werd. Mijn zoon heet: Jeidyvaldo [slachtoffer 1] , geboren 28 november 2004.
5) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 4 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 415-420; 423-424):
Op 2 juni 2022 werd de verdachte [verdachte] aangehouden in zijn woning.
Onder de verdachte werd zijn mobiele telefoon in beslag genomen.

1. Onderzoeksvraag: Heeft het toestel GPS locaties opgeslagen op 31 mei 2022?

Ik heb hiervoor in de data onderzoek gedaan in “Device Locations”. Ik zag dat van 31 mei
2022 verschillende GPS coördinaten waren opgeslagen in het toestel. Ik zag dat alle GPS
locaties van 31 mei 2022 op deleted stonden. Kennelijk waren de locaties verwijderd door
de gebruiker maar stonden nog wel opgeslagen in de veiliggestelde data.
31 mei 2022 te 15:21:58 uur: [locatie 2]
31 mei 2022 te 15:35:10 uur: [locatie 3]
31 mei 2022 te 16:38:17 uur: [locatie 4]

2. Onderzoeksvraag: Zijn er relevante inkomende en uitgaande telefoongesprekken op

31 mei 2022?
Ik zag dat op 31 mei 2022 te 15:06:47 uur een uitgaand telefoongesprek had plaatsgevonden
voor de duur van 8 seconden naar het [telefoonnummer] . Dit telefoonnummer
betreft het telefoonnummer van de medeverdachte [medeverdachte] .

3. Onderzoeksvraag: Staan er relevante tekstberichten/chats in de telefoon die voor het opsporingsonderzoek belangrijk kunnen zijn?

Ik zag in de veiliggestelde “chats” een Snapchat gesprek van 31 mei 2022 te 14:09:22. Ik zag dat [verdachte] een bericht ontving van de gebruiker van Snapchat [account] .
Uit een onderzoek in de politiesystemen blijkt dat het Snapchat [account] het Snapchataccount is van de [gebruiker] . [gebruiker] betreft één van de bijnamen van de verdachte [medeverdachte] en [gebruiker] verwijst naar de jeugd/drillrapgroep [gebruiker] waar [medeverdachte] van deel uit maakt. Dit Snapchat gesprek is een Snapchat gesprek tussen de verdachte [verdachte] en het gebruikersaccount van de verdachte [medeverdachte] .
De inhoud van het bericht van 31 mei 2022 was een [telefoonnummer] . Dit is het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] .
Ik zag dat de gebruiker van Snapchat [account] op 31 mei 2022 te 14:30:13 uur een afbeelding en een video had verzonden naar het Snapchataccount van [verdachte] . Het betreft een foto van personen die nabij een parkeerplaats staan en een video van deze personen. De video is gemaakt achter een hek en de parkeerplaats herken ik als de parkeerplaats voor de school aan het [locatie 1] te Zoetermeer.

6 ) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 460-461):

De beelden geven de locatie thv van [locatie 5] weer. De NS
heeft de beelden van maandag 31 mei 2022, tussen 15.00 uur en 17.00 uur, aangeleverd.
Om 16.04.55 uur komt er rechts in beeld een scooter aangereden over de [locatie 5] .
Op de scooter zitten twee personen. De personen rijden door naar de fietsenstalling en slaan
daar links af de stalling in. Hierna stopt het beeld. De kleding van de personen op de scooter
komt over een met de kleding van de verdachten op de beelden uit pv DH4R022045-18-Pv
bevindingen beelden HTM [tramhalte 2] .
7) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 216-220):
De HTM heeft de beelden van maandag 31 mei 2022, tussen 16.24.00 en 16.26.59 uur,
van [tramhalte 2] aangeleverd.
Door mij werden de beelden uitgekeken. Het volgende was daar op te zien:
Op 31 mei 2022, omstreeks 16.25.00 uur komt op het perron 2, gelegen aan de zijde [locatie 6]
, lijn 3 van de Randstadrail aan. Deze lijn komt vanuit Den Haag Loosduinen en rijdt via de [tramhalte 2] naar het eindpunt Zoetermeer Centrum.
Vanuit de eerste wagen stappen twee mannen uit. Te zien is dat man 1 een soort van uitstulping in zijn broek heeft, ter hoogte van zijn linker bovenbeen. De mannen lopen in de richting van het [locatie 1] . Ter hoogte van het parkeerterrein stoppen de mannen even. Waarna ze vervolgens in de richting van de scholengemeenschappen, links uit beeld lopen.
8) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 358-364):
Aan de parkeerplaats aan het [locatie 1] is onder andere [school 2]
gelegen. Bij dit college is een camera aangebracht die beelden maakt van onder andere de
betreffende parkeerplaats. Op woensdag 1 juni 2022 heb ik deze beelden uitgekeken.
Daarbij is door mij het volgende gezien.
16.19.07 uur
Op de parkeerplaats van het [locatie 1] staat een zwart voertuig geparkeerd. Dit
betreft het voertuig waar het latere slachtoffer in werd neergeschoten.
16.27.31 uur
De 2 verdachten komen aan lopen vanuit de richting van [locatie 7] en lopen in de
richting van het voertuig waarin het latere slachtoffer werd neergeschoten.
16.27.40 uur
De 2 verdachten lopen richting een zwart voertuig dat op enige afstand van het voertuig van
het slachtoffer staat geparkeerd. De 2 verdachten blijven enige tijd bij die zwarte auto staan.
16.29.03 uur
De 2 verdachten lopen in de richting van het voertuig van het latere slachtoffer.
16.29.10 uur
Het slachtoffer komt aanlopen vanuit de richting van het Rijnland en loopt in de richting van de zwarte auto. De 2 verdachten lopen eveneens in de richting van de auto van het slachtoffer.
16.29.17 uur
Het slachtoffer komt aan bij de auto en wil rechts achter in de auto stappen. De 2 verdachten lopen in versnelde pas in de richting van de auto van het slachtoffer.
16.29.19 uur
Het slachtoffer is in de auto gestapt. De eerste verdachte komt aan bij de auto van het slachtoffer. Hij heeft een voorwerp in zijn handen en slaat met dat voorwerp op de auto ter hoogte van de rechter achterdeur van dit voertuig.
16.29.20 uur
De 2e verdachte komt aan bij de rechter achterzijde van het voertuig. De eerste verdachte neemt iets afstand van dit voertuig. De 2e verdachte loopt op zeer korte afstand langs het rechter achterportier, verricht daar in een vloeiende beweging een handeling, naar later bleek het lossen van een schot op de ruit van het rechter achterportier.
16.29.26 uur
De 2 vluchtende verdachten rennen tussen de geparkeerde voertuigen door.
16.29.29 uur
De 2 verdachten rennen over de parkeerplaats in de richting van [locatie 7] .
9) De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van [school 2] , getoond op de terechtzitting van 26 januari 2023:
De rechtbank ziet vanaf tijdstip 16.29.20 uur dat de persoon, die als eerste bij de auto was aangekomen, iets afstand neemt van het rechter achterportier door weg te stappen. Hij blijft vervolgens op korte afstand van de auto staan met zijn gezicht in de richting van de auto en in de richting van de tweede persoon die op de auto komt afrennen en daar ter plaatse een beweging maakt. Vervolgens rennen de twee personen gelijktijdig weg.
10) Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 2 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 245-248):
Op 31 mei 2022 te 22:01 uur werd de verdachte Q.R. [medeverdachte] aangehouden. Hij had
in zijn jaszak een mobiele telefoon. Deze mobiele telefoon werd in beslag genomen.
Tijdens zijn aanhouding was [medeverdachte] in het bijzijn van een vriend genaamd
[naam 2] . [naam 2] verklaarde dat hij zijn telefoon had uitgeleend aan [medeverdachte]
. De in beslag genomen iPhone 11 werd door de afdeling digitale expertise
uitgelezen. Ik deed vervolgens onderzoek in de uitgelezen data van de iPhone 11.
In de telefoon werd de app Snapchat aangetroffen.
SnapChat: [username]
Op 31 mei 2022 om 19:41 uur vond een chatgesprek plaats in een chatgroep op Snapchat
genaamd: Kijk mee.
In dit chatgesprek werd er gesproken over de schietpartij. De gebruiker van de telefoon en
tevens Snapchat account verklaard om 20:27 uur: [gebruiker] '. Uit onderzoek blijkt
[gebruiker] / [gebruiker] / [gebruiker] de bijnaam van verdachte [medeverdachte] ,
geboren op 2 maart 2004.
Snapchat gesprek zichtbaar op telefoon:
Ik:
Gooos
Naast ze ma gepopped
Hij ging gelijk gestrekt
(…)
Ik:
In de backseat
(…)
Ik:
Tweemans
Hahahahhaha
2v1
(…)
Ik:
Hij rent naar ze mams
De waggie
Ik sla met die blade
Op die raam
Pohhh
Daarna
Shotty shower
(…)
Ik:
Ja goos
Ging dwars door die window
Denzel: dacht die window had je gebost met die blade
Ik:
No die window
Was kk
Hard
11) Een geschrift, te weten het forensisch-medisch onderzoek betreffende [slachtoffer 1] , [geboortedatum] , opgemaakt op 14 september 2022, voor zover inhoudende (p. 736-740):
Samengevat bleek er sprake van hagelschotwonden in het gelaat, de mondholte, de
hals en de linker schouder, bestaand uit:
- uitgebreide weke delenletsels van het aangezicht, de hals en de linker schouder,
- letsels in de mondholte met beschadiging en losraken van meerdere tanden en kiezen, met
dientengevolge dreigende vernauwing cq. afsluiting van de luchtweg;
- multipele beschadigingen aan- en rond de ogen (oogleden, hoornvliezen en in de linker
oogbol);
- aanwezigheid van multipele projectieldelen in de weke delen van het aangezicht, de linker
oogkas, de mond en de tong, de hals en de linker schouder.
Door de letsels van de mondholte ontstond een acute levensbedreigende situatie
vanwege het gevaar van afsluiting van de luchtweg door zwelling, bloed- en of
slijmophoping. Derhalve is vrijwel direct na binnenkomst op de Spoedeisende Hulp een
kunstmatige ademweg aangelegd in de hoedanigheid van een beademingsbuis, eerst via de
mond, later via een opening in de hals.
Bestond er een risico op overlijden?
Ja, zonder medisch ingrijpen was er een reëel tot groot risico op overlijden door obstructie
van de ademweg als gevolg van zwelling van de weke delen van de mond en ophoping van
bloed en slijm.