ECLI:NL:RBDHA:2023:14644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
NL23.27318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Tsjechië in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De Staatssecretaris achtte Tsjechië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die eerder in verschillende Europese landen asiel had aangevraagd. Eiser was op 25 juli 2023 in bewaring gesteld en had verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 20 september 2023 behandeld, maar eiser kon niet aanwezig zijn omdat vervoer vanuit het detentiecentrum niet tijdig geregeld kon worden.

De rechtbank overwoog dat de situatie in Tsjechië niet vergelijkbaar is met die in andere lidstaten zoals Polen, Kroatië of Bulgarije, waar wel sprake is van ernstige schendingen van mensenrechten. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen zijn dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing blijft. Eiser had geen relevante informatie overgelegd die zou aantonen dat de overdracht aan Tsjechië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat het belang van een spoedige beslissing over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit zwaarder weegt dan het belang van eiser om aanwezig te zijn bij de zitting.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om concrete bewijzen te leveren als zij willen aantonen dat een lidstaat zijn verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie over het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] 2000, van Algerijnse nationaliteit,

V-nummer: [v-nummer],
eiser
(gemachtigde: mr. E.W.M. ter Meulen-Mouwen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. C.J. Orthmann).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat verweerder Tsjechië hiervoor verantwoordelijk acht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknummer NL23.23719).
Eiser is op 25 juli 2023 in bewaring gesteld. Verweerder heeft de rechtbank op 13 september 2023 op de bewaringsmaatregel gewezen en verzocht om een spoedige behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft daarom op 14 september 2023 aan partijen medegedeeld dat de behandeling van het beroep en het verzoek op 20 september 2023 om 11:20 uur zal plaatsvinden. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank daags voor de zitting om 15:30 uur verzocht vervoer vanuit het detentiecentrum te regelen zodat eiser aanwezig kan zijn bij de behandeling van zijn beroep. De rechtbank heeft getracht dit vervoer ondanks het late verzoek van de gemachtigde te organiseren, maar is daar niet in geslaagd. De rechtbank heeft gemachtigde van eiser hiervan onmiddellijk telefonisch in kennis gesteld en tevens aangegeven dat het verzoek om het beroep op een andere dag te behandelen wordt afgewezen. Eiser is in bewaring gesteld om de overdracht aan Tsjechië te effectueren. Doordat eiser ook een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, is verweerder niet bevoegd om eiser over te dragen. Zolang de rechtbank niet heeft beoordeeld of het overdrachtsbesluit rechtmatig is, zal de maatregel in beginsel voortduren. De rechtbank acht het belang van eiser en verweerder om spoedig duidelijkheid te verkrijgen over de rechtmatigheid van het overdrachtsbesluit groter dan het belang van eiser om aanwezig te zijn bij de behandeling van het beroep tegen het overdrachtsbesluit. De rechtbank kent een groter belang toe aan een eerdere opheffing van de maatregel, hetzij doordat de overdracht wordt geëffectueerd, hetzij door een invrijheidstelling omdat de overdracht verboden wordt, dan de mogelijkheid van eiser om zijn bezwaren tegen een overdracht aan Tsjechië in persoon toe te lichten. De rechtbank heeft dit ter zitting nader toegelicht en ook aangegeven dat een eventueel aanhoudingsverzoek om deze reden zou zijn afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek gelijktijdig op 20 september 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 17 mei 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser heeft eerder in Roemenië, Tsjechië, Oostenrijk, Frankrijk, Zwitserland en Duitsland asielverzoeken ingediend. Roemenië heeft de terugnameverzoeken van al deze lidstaten geaccepteerd en al deze lidstaten hebben op enig moment de Roemeense autoriteiten medegedeeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Aanvankelijk is tussen Nederland en Roemenië op 22 juni 2022 een claimakkoord tot stand gekomen en was de feitelijke overdracht van eiser aan Roemenië gepland op 13 december 2022. Op 6 december 2022 is deze overdracht door verweerder geannuleerd omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken.
2. Eiser heeft op 3 augustus 2023 een opvolgende asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 16 augustus 2023 was wederom een overdracht aan Roemenië voorzien. Op 11 augustus 2023 hebben de Roemeense autoriteiten aangegeven de overdracht niet langer toe te staan omdat Tsjechië inmiddels per 23 oktober 2022 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat zij eiser niet tijdig aan Roemenie hebben overgedragen.
Verweerder heeft vervolgens op 17 augustus 2023 een claimverzoek bij de Tsjechische autoriteiten ingediend. Op 30 augustus 2023 hebben de Tsjechische autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd, zodat een rechtsgeldig claimakkoord tot stand is gekomen.
3. Verweerder wil eiser op grond van het claimakkoord overdragen aan Tsjechië en heeft om die overdracht te kunnen effectueren eiser in bewaring gesteld.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten onrechte wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Tsjechië omdat hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Tsjechië. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Tsjechië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daarvoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2023 (zaak nummer NL23.2620), waarbij is aangegeven dat de Tsjechische autoriteiten de uitspraken van hun nationale rechter niet naleven, waardoor vreemdelingen in feite geen effectieve rechtsmiddelen hebben. Ook verwijst eiser in dit verband naar een uitspraak van het Europese Hof d.d. 23 juni 2022, waarin is geoordeeld dat Tsjechië het recht op een eerlijk proces heeft geschonden, omdat het tuchtpanel van het Hoog Administratief Hof niet voldoet aan de eisen van het Europese Hof ten aanzien van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht. Voorts kan tegen beslissingen van deze rechtbank geen beroep worden aangetekend, waardoor er volgens eiser voor asielzoekers geen recht is op een eerlijk proces. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om de lijn van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch te volgen en vooralsnog ten aanzien van Tsjechië, in afwachting
van de uitspraak van het Hof van justitie van de Europese Unie, in het kader van de
ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. De stelling dat eiser in Tsjechië geen asielaanvraag heeft ingediend is niet relevant. Tussen Tsjechië en Roemenië is blijkens een brief van de Roemeense autoriteiten van 22 juni 2022, op 22 april 2022 een claimakkoord tot stand gekomen omdat eiser op 21 februari 2021 een asielaanvraag heeft gedaan in Roemenië. Tsjechië heeft eiser niet binnen de (in verband met een “mob-melding op 9 juni 2021 verlengde) overdrachtstermijn overgedragen. Dit betekent dat Tsjechië verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag die eiser in Nederland heeft ingediend. Om die reden heeft Roemenië ook op 11 augustus 2023 aan verweerder medegedeeld niet langer in te stemmen met de overdracht die op 16 augustus 2023 was voorzien. Tsjechië is dus in beginsel verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser.
7. Verweerder mag in beginsel ten aanzien van alle lidstaten, en dus ook ten aanzien van Tsjechië, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Indien eiser de overdracht wil voorkomen, zal hij daarom aannemelijk moeten maken dat er concrete aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft geen verklaringen afgelegd waarmee hij met eigen ervaringen kan onderbouwen dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken en onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen zoals het Hof van Justitie in Jawo heeft bedoeld. [1] Eiser is weliswaar aanvankelijk gehoord over bezwaren tegen een mogelijke overdracht aan Zwitserland of Roemenië, maar is vervolgens aanvullend gehoord om bezwaren aan te voeren tegen een mogelijke overdracht aan Tsjechië en is dus in de gelegenheid gesteld om dergelijke verklaringen af te leggen. Eiser heeft ook geen objectieve informatie overgelegd waaruit blijkt dat niet meer van het vermoeden kan worden uitgaan dat Tsjechië zijn verplichtingen zal voldoen.
8. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2023 (zaaknummer NL23.2620, niet gepubliceerd) waarin het verzoek om een voorziening wordt toegewezen en verzoekt de rechtbank, zonder nadere motivering, om dit voorlopige oordeel te volgen. In deze uitspraak is onder meer het navolgende overwogen:
(…)

5. Verzoekster heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Tsjechië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gelet op hetgeen ter zitting namens verzoekster in dat kader naar voren is gebracht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat het beroep van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Het betoog van haar gemachtigde ter zitting dat de Tsjechische autoriteiten de uitspraken van de nationale rechter niet naleven waardoor vreemdelingen in feite geen effectief rechtsmiddel hebben, dat de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt en door verweerder ter zitting ook niet is weersproken, raakt aan de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel al dan niet deelbaar is. Hierdoor is relevant hoe het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) de prejudiciële vragen van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724) zal beantwoorden. Het beroep kan derhalve niet op voorhand een redelijke kans van slagen worden ontzegd.

(…)
9. De rechtbank volgt dit niet. De informatie waar verzoekster in die procedure een beroep op heeft gedaan en dus ook de uitspraak, naar de rechtbank aanneemt, betrekking op heeft, is het rapport “Implementing judgments in the field of asylum and migration on odd days” van het Hungarian Helsinki Committee van 17 oktober 2022. De rechtbank overweegt dat uit dit rapport niet volgt dat Tsjechië structureel geen uitvoering geeft aan uitspraken van de Europese Hoven of nationale rechters.
Op pagina 38 in de conclusies is onder meer het navolgende vermeld:
“While only a very few leading judgments have been issued by the ECtHR in asylum and migration matters against Czechia, their implementation is almost exemplary. To date, all five leading judgments are considered as having been executed. The cases described above demonstrate that the Czech authorities were ready to amend domestic legislation and practices to satisfy the requirements of the ECtHR. Sometimes the change came about even prior to the ECtHR judgment, as a result of the action of the authorities or the jurisprudence of the Constitutional Court. This is also due to the thorough domestic oversight procedure run by the Czech Expert Committee for the execution of the judgments of the ECtHR and the implementation of the Convention, which includes representatives from civil
society, academia, as well as ministries, Parliament, the Ombudsman’s Office, the Bar Association and the highest judicial authorities.
Likewise, Czech asylum and migration legislation has not yet been found by the CJEU to be systematically in breach of relevant EU laws. While some of the changes made have been justified with reference to CJEU jurisprudence, these were often not actually required by the jurisprudence, but rather resulted from the compulsory transposition of relevant EU laws in the field of CEAS.”
10. Voorts vermeldt het rapport wel dat de Tsjechische autoriteiten sinds 2015 een meer restrictieve benadering hanteren ten aanzien van migratie en asiel. De rechtbank overweegt echter dat de problemen die geduid worden in het rapport betrekking hebben op onder meer relocatie, de procedure tot vaststelling van staatloosheid, leeftijdsbepaling en het bewoordingen die gebruikt worden bij vreemdelingenbewaring van (gezinnen met) kinderen. Deze vaststellingen door het Hongaarse Helsinki Comité kunnen echter niet leiden tot de conclusie dat vreemdelingen geen effectief rechtsmiddel hebben. De rechtbank overweegt hierbij dat de kwalificatie in het rapport dat sprake is van “systemic deficiencies” niet volgt uit de beschreven case studies en overigens een cijfermatige onderbouwing ontbreekt.
11. Reeds hierom is er geen sprake van ernstige, stelselmatige en langdurige schendingen van mensenrechten. Dit betekent dat er geen aanleiding bestaat voor de rechtbank om te overwegen of de behandeling van het beroep zou moeten worden aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwen. De situatie in Tsjechië is niet vergelijkbaar met de situatie in Polen waar de prejudiciële vragen betrekking op hebben. De situatie in Tsjechië is evenmin verglijkbaar met de situatie in Kroatie of Bulgarije, ten aanzien van welke lidstaten deze zittingsplaats van de rechtbank, gelet op stelselmatige en grootschalige pushbackpraktijken, wel aanleiding ziet om de behandeling van beroepen aan te houden in afwachting van het arrest van het Hof.
12. Verweerder heeft ter zitting terecht naar voren gebracht dat het rapport van het Hungarian Helsinki Comité niet tot de conclusie kan leiden dat de overdracht niet ter hand mag worden genomen. Verweerder heeft ter zitting ook terecht aangegeven dat de uitspraak van het EHRM waarnaar eiser heeft verwezen, geen enkel verband houdt met de toegang tot en kwaliteit van de asielprocedure en opvang gedurende deze procedure. Deze uitspraak ziet namelijk op de tuchtkamer voor het notariaat. De rechtbank overweegt dat de samenstelling van een dergelijke tuchtkamer volgens het EHRM in strijd is met de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid en de betreffende klager in die procedure geen eerlijk proces heeft gehad. Dit brengt echter niet mee dat ten aanzien van Tsjechië niet langer van het interstatelijk vertrouwen kan worden uitgegaan.
13. De rechtbank stelt tot slot vast dat in het bestreden besluit terecht is overwogen dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht om te onderbouwen dat overdracht aan Tsjechië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft deze beroepsgrond ook niet nader onderbouwd.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 28 september 2023
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hof van Justitie, 19 maart 2019 (Jawo, ECLI:EU:C:2019:218).