Overwegingen
1. Eiser heeft op 17 mei 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser heeft eerder in Roemenië, Tsjechië, Oostenrijk, Frankrijk, Zwitserland en Duitsland asielverzoeken ingediend. Roemenië heeft de terugnameverzoeken van al deze lidstaten geaccepteerd en al deze lidstaten hebben op enig moment de Roemeense autoriteiten medegedeeld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Aanvankelijk is tussen Nederland en Roemenië op 22 juni 2022 een claimakkoord tot stand gekomen en was de feitelijke overdracht van eiser aan Roemenië gepland op 13 december 2022. Op 6 december 2022 is deze overdracht door verweerder geannuleerd omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken.
2. Eiser heeft op 3 augustus 2023 een opvolgende asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 16 augustus 2023 was wederom een overdracht aan Roemenië voorzien. Op 11 augustus 2023 hebben de Roemeense autoriteiten aangegeven de overdracht niet langer toe te staan omdat Tsjechië inmiddels per 23 oktober 2022 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat zij eiser niet tijdig aan Roemenie hebben overgedragen.
Verweerder heeft vervolgens op 17 augustus 2023 een claimverzoek bij de Tsjechische autoriteiten ingediend. Op 30 augustus 2023 hebben de Tsjechische autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd, zodat een rechtsgeldig claimakkoord tot stand is gekomen.
3. Verweerder wil eiser op grond van het claimakkoord overdragen aan Tsjechië en heeft om die overdracht te kunnen effectueren eiser in bewaring gesteld.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten onrechte wordt uitgegaan van de verantwoordelijkheid van Tsjechië omdat hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Tsjechië. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Tsjechië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daarvoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zitting houdende te ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2023 (zaak nummer NL23.2620), waarbij is aangegeven dat de Tsjechische autoriteiten de uitspraken van hun nationale rechter niet naleven, waardoor vreemdelingen in feite geen effectieve rechtsmiddelen hebben. Ook verwijst eiser in dit verband naar een uitspraak van het Europese Hof d.d. 23 juni 2022, waarin is geoordeeld dat Tsjechië het recht op een eerlijk proces heeft geschonden, omdat het tuchtpanel van het Hoog Administratief Hof niet voldoet aan de eisen van het Europese Hof ten aanzien van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht. Voorts kan tegen beslissingen van deze rechtbank geen beroep worden aangetekend, waardoor er volgens eiser voor asielzoekers geen recht is op een eerlijk proces. Eiser verzoekt de rechtbank daarom om de lijn van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch te volgen en vooralsnog ten aanzien van Tsjechië, in afwachting
van de uitspraak van het Hof van justitie van de Europese Unie, in het kader van de
ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wachten.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. De stelling dat eiser in Tsjechië geen asielaanvraag heeft ingediend is niet relevant. Tussen Tsjechië en Roemenië is blijkens een brief van de Roemeense autoriteiten van 22 juni 2022, op 22 april 2022 een claimakkoord tot stand gekomen omdat eiser op 21 februari 2021 een asielaanvraag heeft gedaan in Roemenië. Tsjechië heeft eiser niet binnen de (in verband met een “mob-melding op 9 juni 2021 verlengde) overdrachtstermijn overgedragen. Dit betekent dat Tsjechië verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag die eiser in Nederland heeft ingediend. Om die reden heeft Roemenië ook op 11 augustus 2023 aan verweerder medegedeeld niet langer in te stemmen met de overdracht die op 16 augustus 2023 was voorzien. Tsjechië is dus in beginsel verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiser.
7. Verweerder mag in beginsel ten aanzien van alle lidstaten, en dus ook ten aanzien van Tsjechië, uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Indien eiser de overdracht wil voorkomen, zal hij daarom aannemelijk moeten maken dat er concrete aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat Tsjechië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft geen verklaringen afgelegd waarmee hij met eigen ervaringen kan onderbouwen dat er sprake is van structurele tekortkomingen die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken en onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest te vallen zoals het Hof van Justitie in Jawo heeft bedoeld.Eiser is weliswaar aanvankelijk gehoord over bezwaren tegen een mogelijke overdracht aan Zwitserland of Roemenië, maar is vervolgens aanvullend gehoord om bezwaren aan te voeren tegen een mogelijke overdracht aan Tsjechië en is dus in de gelegenheid gesteld om dergelijke verklaringen af te leggen. Eiser heeft ook geen objectieve informatie overgelegd waaruit blijkt dat niet meer van het vermoeden kan worden uitgaan dat Tsjechië zijn verplichtingen zal voldoen.
8. Eiser heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2023 (zaaknummer NL23.2620, niet gepubliceerd) waarin het verzoek om een voorziening wordt toegewezen en verzoekt de rechtbank, zonder nadere motivering, om dit voorlopige oordeel te volgen. In deze uitspraak is onder meer het navolgende overwogen:
5. Verzoekster heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Tsjechië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gelet op hetgeen ter zitting namens verzoekster in dat kader naar voren is gebracht, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat het beroep van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Het betoog van haar gemachtigde ter zitting dat de Tsjechische autoriteiten de uitspraken van de nationale rechter niet naleven waardoor vreemdelingen in feite geen effectief rechtsmiddel hebben, dat de voorzieningenrechter niet onaannemelijk voorkomt en door verweerder ter zitting ook niet is weersproken, raakt aan de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel al dan niet deelbaar is. Hierdoor is relevant hoe het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) de prejudiciële vragen van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:5724) zal beantwoorden. Het beroep kan derhalve niet op voorhand een redelijke kans van slagen worden ontzegd.
9. De rechtbank volgt dit niet. De informatie waar verzoekster in die procedure een beroep op heeft gedaan en dus ook de uitspraak, naar de rechtbank aanneemt, betrekking op heeft, is het rapport “Implementing judgments in the field of asylum and migration on odd days” van het Hungarian Helsinki Committee van 17 oktober 2022. De rechtbank overweegt dat uit dit rapport niet volgt dat Tsjechië structureel geen uitvoering geeft aan uitspraken van de Europese Hoven of nationale rechters.
Op pagina 38 in de conclusies is onder meer het navolgende vermeld:
“While only a very few leading judgments have been issued by the ECtHR in asylum and migration matters against Czechia, their implementation is almost exemplary. To date, all five leading judgments are considered as having been executed. The cases described above demonstrate that the Czech authorities were ready to amend domestic legislation and practices to satisfy the requirements of the ECtHR. Sometimes the change came about even prior to the ECtHR judgment, as a result of the action of the authorities or the jurisprudence of the Constitutional Court. This is also due to the thorough domestic oversight procedure run by the Czech Expert Committee for the execution of the judgments of the ECtHR and the implementation of the Convention, which includes representatives from civil
society, academia, as well as ministries, Parliament, the Ombudsman’s Office, the Bar Association and the highest judicial authorities.
Likewise, Czech asylum and migration legislation has not yet been found by the CJEU to be systematically in breach of relevant EU laws. While some of the changes made have been justified with reference to CJEU jurisprudence, these were often not actually required by the jurisprudence, but rather resulted from the compulsory transposition of relevant EU laws in the field of CEAS.”
10. Voorts vermeldt het rapport wel dat de Tsjechische autoriteiten sinds 2015 een meer restrictieve benadering hanteren ten aanzien van migratie en asiel. De rechtbank overweegt echter dat de problemen die geduid worden in het rapport betrekking hebben op onder meer relocatie, de procedure tot vaststelling van staatloosheid, leeftijdsbepaling en het bewoordingen die gebruikt worden bij vreemdelingenbewaring van (gezinnen met) kinderen. Deze vaststellingen door het Hongaarse Helsinki Comité kunnen echter niet leiden tot de conclusie dat vreemdelingen geen effectief rechtsmiddel hebben. De rechtbank overweegt hierbij dat de kwalificatie in het rapport dat sprake is van “systemic deficiencies” niet volgt uit de beschreven case studies en overigens een cijfermatige onderbouwing ontbreekt.
11. Reeds hierom is er geen sprake van ernstige, stelselmatige en langdurige schendingen van mensenrechten. Dit betekent dat er geen aanleiding bestaat voor de rechtbank om te overwegen of de behandeling van het beroep zou moeten worden aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwen. De situatie in Tsjechië is niet vergelijkbaar met de situatie in Polen waar de prejudiciële vragen betrekking op hebben. De situatie in Tsjechië is evenmin verglijkbaar met de situatie in Kroatie of Bulgarije, ten aanzien van welke lidstaten deze zittingsplaats van de rechtbank, gelet op stelselmatige en grootschalige pushbackpraktijken, wel aanleiding ziet om de behandeling van beroepen aan te houden in afwachting van het arrest van het Hof.
12. Verweerder heeft ter zitting terecht naar voren gebracht dat het rapport van het Hungarian Helsinki Comité niet tot de conclusie kan leiden dat de overdracht niet ter hand mag worden genomen. Verweerder heeft ter zitting ook terecht aangegeven dat de uitspraak van het EHRM waarnaar eiser heeft verwezen, geen enkel verband houdt met de toegang tot en kwaliteit van de asielprocedure en opvang gedurende deze procedure. Deze uitspraak ziet namelijk op de tuchtkamer voor het notariaat. De rechtbank overweegt dat de samenstelling van een dergelijke tuchtkamer volgens het EHRM in strijd is met de rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid en de betreffende klager in die procedure geen eerlijk proces heeft gehad. Dit brengt echter niet mee dat ten aanzien van Tsjechië niet langer van het interstatelijk vertrouwen kan worden uitgegaan.
13. De rechtbank stelt tot slot vast dat in het bestreden besluit terecht is overwogen dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht om te onderbouwen dat overdracht aan Tsjechië van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft deze beroepsgrond ook niet nader onderbouwd.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.