ECLI:NL:RBDHA:2023:14612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
NL22.24650 en NL22.24652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Afghanistan en de beoordeling van adequate opvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit Afghanistan, eiser 1 en eiser 2, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de asielrelaas van eisers ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft de beroepen op 31 januari 2023 behandeld, waarbij eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden om eisers de gelegenheid te geven aanvullende documenten toe te voegen en om verweerder in staat te stellen de stand van zaken met betrekking tot adequate opvang te verduidelijken.

Eisers, die broers zijn, stelden dat hun vader voor de Amerikanen had gewerkt in Afghanistan en dat zij bij terugkeer naar Afghanistan vrezen voor hun leven. De rechtbank oordeelde dat eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun asielrelaas te onderbouwen, met name met betrekking tot de werkzaamheden van hun vader. De rechtbank concludeerde dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat eisers niet in aanmerking kwamen voor vluchtelingenstatus, omdat er geen reëel risico op vervolging was aangetoond.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het onderzoek naar adequate opvang in Afghanistan maximaal één jaar zou duren. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op nieuwe besluiten te nemen, waarbij ook de situatie van eiser 2 in aanmerking moest worden genomen. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle en is openbaar gemaakt op 4 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.24650 en NL22.24652

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1, en
[eiser 2], eiser 2, gezamenlijk te noemen: eisers,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. N.A.P. Heesterbeek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 25 november 2022 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting aangehouden teneinde eiser de gelegenheid te geven (vertalingen van) documenten aan het digitale dossier toe te voegen en verweerder de gelegenheid te geven om de rechtbank op de hoogte te brengen van de stand van zaken in het onderzoek naar adequate opvang.
Eisers hebben aanvullende beroepsgronden ingediend en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van partijen heeft aangegeven behoefte te hebben aan een nadere zitting heeft de rechtbank het onderzoek op 4 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser 1 en eiser 2 zijn broers van elkaar. Zij stellen de Afghaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006 (eiser 1) en [geboortedatum] 2004 (eiser 2).
2. Eisers hebben het volgende relaas aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd. Eisers stellen dat hun vader voor de Amerikanen heeft gewerkt in Afghanistan. Hun vader zou als chauffeur hebben gewerkt en bouwmaterialen hebben vervoerd. Nadat de Taliban de macht in augustus 2021 overnam in Afghanistan waren de vader van eisers en eisers zelf vanwege het werk voor de Amerikanen in gevaar. Eisers zijn daarom op enig moment naar het vliegveld in Kabul gegaan om het land te ontvluchten maar daar zijn zij hun familie kwijt geraakt. Eisers zijn toen een busje ingestapt en hebben zo uiteindelijk op een andere manier Afghanistan kunnen verlaten. Eisers vrezen bij terugkeer naar Afghanistan voor hun leven.
3. Verweerder heeft naar aanleiding van het asielrelaas van eisers de volgende relevante elementen onderscheiden:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers;
- de omstandigheid dat de vader van eisers in Afghanistan heeft gewerkt voor de Amerikanen.
4. Verweerder heeft in de bestreden besluiten de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig geacht. Verweerder gelooft echter niet dat de vader van eisers voor de Amerikanen heeft gewerkt. Eisers hebben dit niet aannemelijk kunnen maken nu zij geen documenten ter onderbouwing hebben overgelegd en geen geloofwaardige verklaringen hebben afgelegd. Volgens verweerder is verder niet gebleken dat eisers te vrezen hebben voor vervolging zodat zij niet kunnen worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook is niet gebleken dat eisers een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft de asielaanvragen daarom op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond.
5. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Volgens eisers heeft verweerder ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat hun vader in Afghanistan voor de Amerikanen heeft gewerkt. Eisers zijn van mening dat zij hierover eenduidige en aannemelijke verklaringen hebben afgelegd. Verweerder heeft in dit verband ook onvoldoende rekening gehouden met hun ontwikkeling, leeftijd en culturele achtergrond. Eiser 1 voert ook aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld beleid voor alleenstaande minderjarigen, nu op basis van de bekend zijnde de informatie door verweerder wel degelijk een conclusie had kunnen worden getrokken over de aanwezigheid van adequate opvang in Afghanistan. Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat ook de algemene situatie in Afghanistan aanleiding is voor het oordeel dat hen internationale bescherming moet worden geboden. Eiser 1 wijst er ook op dat terugkeer naar Afghanistan een strijd zal opleveren met artikel 3 van het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind (IRVK). Ten slotte doen eisers een beroep op artikel 8 van het EVRM omdat zij afhankelijk zijn van elkaar.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Het referentiekader van eisers
7. De rechtbank is allereerst van oordeel dat eisers onvoldoende hebben onderbouwd dat hun referentiekader niet goed is betrokken bij de beoordeling in de bestreden besluiten. Voor zover eisers ter zitting hebben aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun leeftijd en culturele achtergrond, volgt de rechtbank dit niet. Verweerder heeft hierover ter zitting en in het bestreden besluit niet ten onrechte opgemerkt dat de verklaringen van eisers over het werk van hun vader voor de Amerikanen de kern vormen van hun relaas en dat van hen, ondanks hun ontwikkeling, minderjarige leeftijd en culturele achtergrond verwacht mag worden dat zij enige concrete informatie kunnen verstrekken met betrekking tot die kern van hun relaas. Daarbij is van belang dat uit de gehoren is gebleken dat eiser 2 wel degelijk vragen heeft gesteld aan zijn vader zodat de stelling dat het cultureel is bepaald dat geen vragen worden gesteld, niet op gaat. Bovendien hebben er AMV-gehoren plaatsgevonden waarbij er meer tijd en ruimte voor de gehoren is geweest en waarbij de vraagstelling anders is geweest dan bij volwassen vreemdelingen. Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het referentiekader van eisers.
Geloofwaardigheid van de asielrelazen
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ongeloofwaardig heeft kunnen achten dat de vader van eisers in Afghanistan voor de Amerikanen heeft gewerkt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt kunnen stellen dat eisers er niet in zijn geslaagd middels hun verklaringen aannemelijk te maken dat hun vader voor de Amerikanen heeft gewerkt, nu zij enkel vage en zeer summiere verklaringen hebben afgelegd over het werk van hun vader. Zo kunnen eisers niet aangeven wie de exacte werkgever van hun vader zou zijn geweest. Verweerder heeft er op kunnen wijzen dat van eisers – gelet op hun jonge leeftijd – niet verwacht wordt dat zij tot in detail kunnen aangeven wat de positie was van hun vader binnen de organisatie waarvoor hun vader werkte en wat zijn exacte werkzaamheden waren, maar wel dat zij kunnen aangeven wat de naam is van de Amerikaanse organisatie waarvoor hun vader zou hebben gewerkt en wat de locatie is van deze organisatie. Dit geldt te meer nu eiser 1 naar eigen zeggen aan zijn vader zou hebben gevraagd wat voor werk zijn vader deed en voor welk bedrijf. Verweerder heeft ook kunnen betrekken dat eisers niet de periode kunnen noemen waarin hun vader voor Amerikanen zou hebben gewerkt en dat eisers niet kunnen verklaren over de locatie waar hun vader zou hebben gewerkt. Niet valt in te zien waarom eisers hier niet meer over hebben kunnen verklaren, nu hun vader meerdere jaren voor de Amerikaanse organisatie zou hebben gewerkt. Verweerder heeft er ten slotte op kunnen wijzen dat uit het Algemeen ambtsbericht over Afghanistan van maart 2022 blijkt dat familieleden van de doelwitten van de Taliban – waaronder mensen die voor een buitenlands bedrijf of instantie hebben gewerkt – worden onderworpen aan intimidatie en geweld door de Taliban. Eiser 2 heeft bovendien zelf ook verklaard dat alle familieleden gevaar lopen om gedood te worden door de Taliban omdat zijn vader voor de Amerikanen werkte. Dat familieleden van eisers in Afghanistan geen problemen zouden hebben met de Taliban ondanks de gestelde werkzaamheden van vader, is ongerijmd met deze informatie en de verklaringen van eiser 2 en doet dan ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers. Voor zover eisers stellen dat het wel het geval is dat hun familieleden problemen ervaren, maar dat zij dit voor hen verzwijgen overweegt de rechtbank dat dit slechts niet nader geconcretiseerde vermoedens zijn van eisers. Verweerder heeft hier dan ook aan voorbij kunnen gaan.
9. Ten aanzien van de in beroep overgelegde (vertaalde) documenten, waaronder een waarschuwingsbrief en een oproeping, volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat deze evenmin bijdragen aan de geloofwaardigheid van de werkzaamheden van hun vader voor de Amerikanen. Verweerder heeft ter zitting en in het verweerschrift van 15 februari 2023 niet ten onrechte opgemerkt dat het bevreemdend is dat deze één week voor de behandeling ter zitting zijn overgelegd. Eisers hebben tijdens de gehoren immers verklaard dat hun vader alle documenten bij zich heeft en dat zij niet in zien dat hun oom documenten zou kunnen regelen. De rechtbank is het met verweerder eens dat het vreemd is dat de oom van eisers dan ineens toch documenten in een lade van een kast in eisers huis heeft gevonden en daarvan kopieën heeft opgestuurd. Bovendien heeft verweerder ten aanzien van de overgelegde kopieën van een waarschuwingsbrief van 9 maart 2017 en de oproep van 12 mei 2022 terecht opgemerkt dat eisers niet eerder hebben aangegeven dat hun vader zou verzocht zou zijn te stoppen met zijn werkzaamheden en evenmin hebben verklaard over de omstandigheid dat ten aanzien van hun vader, na hun vertrek, in mei 2022 een oproep zou zijn ontvangen. Nu eisers reeds in augustus 2021 Afghanistan hebben verlaten en zij sindsdien niet weten waar hun overige gezinsleden zijn, wekt de datum van de oproep, mei 2022, daarom bevreemding. Ook de omstandigheid dat, aldus eisers verklaringen ter zitting, hun oom deze oproep, gedateerd 9 maanden na hun vertrek, heeft gevonden in lades in een kast in hun huis is bevreemdend. Ten aanzien van de Engelstalige stukken die betrekking hebben op het werk van de vader van eisers, waaronder een truck driver registration card en werkgeversverklaring en certificaat, heeft verweerder aanvullend nog kunnen opmerken dat dit kopieën zijn zodat er niet van de authenticiteit daarvan kan worden uitgegaan. Daarbij is ook van belang dat er geen andere documenten zijn overgelegd met betrekking tot de identiteit van de vader, zodat niet zonder meer aangenomen kan worden dat de persoon op de truckerspas ook daadwerkelijk hun vader is.
10. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eisers over de werkzaamheden van hun vader voor de Amerikanen ongeloofwaardig zijn en dat zij daarom ook niet hebben te vrezen voor de Taliban bij terugkeer naar Afghanistan.
Vluchtelingschap
11. De rechtbank stelt voorop dat uit het algemeen ambtsbericht over Afghanistan van de minister van maart 2022 niet volgt dat de algehele situatie in Afghanistan zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit Afghanistan zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eisers dienen derhalve aannemelijk te maken dat er hen persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande is door eisers niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot hen feiten en omstandigheden bestaan die bij terugkeer naar Afghanistan een vrees voor vluchtelingrechtelijke vervolging rechtvaardigen.

Ernstige schade

12. De rechtbank overweegt voorts dat – nu verweerder terecht ongeloofwaardig heeft geacht dat de vader van eisers in Afghanistan heeft gewerkt voor Amerikanen, eisers niet gevolgd worden in hun stelling dat zij op grond van die werkzaamheden een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM.
13. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in Afghanistan geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000. Blijkens het beleid zoals neergelegd in paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is er in Afghanistan geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Eisers hebben op geen enkele wijze onderbouwd dat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan dermate hoog is dat burgers door hun enkele aanwezigheid daar een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 van het EVRM.
Adequate opvang in Afghanistan ten aanzien van eiser 1
14. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser 1 geen terugkeerbesluit opgelegd, omdat eerst moet worden onderzocht of er voor eiser 1 adequate opvang aanwezig is buiten Nederland. Dit onderzoek zal maximaal een jaar duren, gerekend vanaf de datum van het asielbesluit, doch uiterlijk tot de achttiende verjaardag van eiser. Voor zover in het bestreden besluit daarnaast is opgemerkt dat het besluit wel aangemerkt dient te worden als een terugkeerbesluit, heeft verweerder in het verweerschrift van 15 februari 2023 aangegeven en toegelicht dat dit een kennelijke verschrijving betreft. De rechtbank gaat daar vanuit.
14. Niet in geschil is dat eiser 1 een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 8 juni 2022 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2022:1530) en geoordeeld dat artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000 uitgaat van een meeromvattende beslissing. Om die reden dienen de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit gelijktijdig plaats te vinden. Hiervan mag volgens de Afdeling enkel worden afgeweken als verweerder tijdens de asielprocedure nog niet heeft kunnen vaststellen of adequate opvang voor de vreemdeling aanwezig is door het tijdrovende karakter van dat onderzoek. Als dit het geval is moet verweerder dat uitdrukkelijk toelichten. Verweerder dient hierbij voortvarend te handelen om de periode waarin de vreemdeling in onzekerheid verkeert over zijn verblijfsstatus zo kort mogelijk te houden. Het onderzoek zal er bovendien in moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen ofwel een vergunning volgens het buitenschuldbeleid wordt verleend.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerders besluitvorming niet aan deze door de Afdeling gestelde eisen voldoet. Verweerder heeft wel de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar adequate opvang weergegeven; namelijk dat onbekend is waar eisers ouders, broers en zussen verblijven en dat eiser contact heeft met een in Afghanistan wonende oom van moederskant maar dat uit deze informatie nog geen conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van adequate opvang in Afghanistan. Echter verweerder heeft in het bestreden besluit niet gemotiveerd of toegelicht waarom het onderzoek naar adequate opvang in eisers geval maximaal één jaar zal duren, gerekend vanaf de datum van het asielbesluit. Verweerder heeft in het verweerschrift van 15 februari 2023 – onder verwijzing naar de Kamerbrief van 14 juli 2021 en het Informatiebericht 2022/74 (IB 2022/74) – desgevraagd toegelicht dat de maximale duur van één jaar de termijn betreft die in overleg met de dienst terugkeer en vertrek (DT&V) tot stand is gekomen en dat dit een realistische termijn is om het onderzoek naar adequate opvang af te kunnen ronden indien de amv en alle andere relevante partijen hun volledige medewerking verlenen. Dit is een uiterlijke termijn en het streven is om zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden over de vraag of er adequate opvang beschikbaar is. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat het opnemen van de termijn van maximaal één jaar in het bestreden besluit dan ook juist is omdat het een uiterlijke termijn is en het streven onverminderd blijft om zo snel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen. De rechtbank volgt verweerder niet in dat standpunt. Het zonder nadere toelichting opnemen van een termijn van uiterlijk één jaar, nog daargelaten of het bepalen van een die termijn in overleg met DT&V recht doet aan de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling, geeft onvoldoende inzicht voor eiser over hoe lang het onderzoek naar adequate opvang in zijn geval zal duren. Dit voldoet ook geenszins aan de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 waarin in rechtsoverweging 19.2 is overwogen dat verweerder een beoordeling zal moeten maken van de stand van het onderzoek naar adequate opvang op dat moment, een inschatting zal moeten geven over hoe lang dat onderzoek nog zal duren en dat die termijn per situatie kan verschillen. In eisers geval bestaan concrete aanknopingspunten voor het doen van onderzoek, namelijk het contact van eiser met zijn oom in Afghanistan. De rechtbank kan verweerder weliswaar volgen in zijn standpunt dat pas contact kan worden gezocht met de oom van eiser op het moment van nemen van het asielbesluit vanwege eventueel gevaar voor eiser en zijn achtergebleven familieleden, maar niet valt in te zien waarom hiermee niet direct na het nemen van het asielbesluit aangevangen kan worden en welke omstandigheden dan nog een onderzoekstermijn van één jaar rechtvaardigen. Ook valt niet te zien dat het voor verweerder niet mogelijk is om alvast andere onderzoekhandelingen te verrichten tijdens de asielprocedure waarmee eiser en zijn familie niet in gevaar worden gebracht maar waarmee het looptijd van het onderzoek naar adequate opvang kan worden verkort. Dit alles is in het bestreden besluit niet kenbaar betrokken en de inschatting van de duur van het onderzoek is niet gemotiveerd aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Daar komt nog bij dat verweerder in het verweerschrift van 15 februari 2023 heeft aangegeven dat tot dat moment, bijna 2,5 maand na het asielbesluit, nog altijd niet is aangevangen met onderzoek naar adequate opvang door de DT&V. Niet is toegelicht waarom dit niet is gebeurd en wat de reden is geweest om te wachten met de aanvang van het onderzoek. De omstandigheid dat verweerder zonder kenbare reden zo lang geen actie heeft ondernomen is naar het oordeel van de rechtbank niet verenigbaar met verweerders streven om het onderzoek naar adequate opvang zo kort mogelijk te houden. Onder deze omstandigheden heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en tevens onvoldoende voortvarend gehandeld in het onderzoek naar adequate opvang. Eisers beroepsgrond slaagt.
17. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser 1 gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal eiser daarin in aanmerking moeten brengen voor een vergunning volgens het buitenschuldbeleid – of – indien eiser niet in aanmerking komt voor een vergunning volgens het buitenschuldbeleid, zal verweerder in het nieuwe besluit moeten ingaan op het verrichte onderzoek naar de beschikbaarheid van adequate opvang voor eiser in het land van terugkeer en de verwachte duur daarvan indien dit nog niet is afgerond conform de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022.
Adequate opvang in Afghanistan ten aanzien van eiser 2
18. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd en bepaald dat eiser 2 niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuld beleid voor amv (artikel 3.48, tweede lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 juncto B8/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000) omdat het onderzoek naar adequate nog niet was afgerond en ook niet kon worden afgerond tijdens de minderjarigheid van eiser. Verder onderzoek was aangewezen, maar eiser was inmiddels binnen een half jaar na indiening van zijn asielaanvraag meerderjarig geworden. Hierdoor is verder onderzoek niet nodig.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook het bestreden besluit van eiser 2 onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft niet eerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd dan nadat eiser meerderjarig was terwijl eiser nog minderjarig was ten tijde van de aanvraag. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022 had verweerder ook in deze zaak moeten ingaan op het onderzoek dat is verricht naar adequate opvang vanaf het moment van de asielaanvraag en hoe lang dat onderzoek naar verwachting zou duren. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met het standpunt dat onderzoek naar adequate opvang niet nodig was omdat eiser binnen een half jaar na indiening van zijn asielaanvraag meerderjarig is geworden. In het bestreden besluit is niet aangegeven waarom afgezien kan worden van (verder) onderzoek omdat hij binnen een half jaar na de aanvraag meerderjarig is geworden. Ook in de zaak van eiser 2 dient verweerder een op eiser toegespitste motivering op te nemen aan de hand van de omstandigheden van het geval. Immers indien verweerder zou kunnen volstaan met de enkele vaststelling dat nader onderzoek niet nodig is omdat binnen een half jaar sprake is van meerderjarigheid zou dat betekenen dat verweerder zonder repercussies het onderzoek naar adequate opvang achterwege kon laten.
20. Het beroep van eiser 2 is derhalve ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweer zal, indien hij in het nieuw te nemen besluit vasthoudt aan zijn beslissing over de ongegrondheid van de asielaanspraken, moeten ingaan op het onderzoek dat is verricht naar adequate opvang vanaf het moment van de asielaanvraag. Afhankelijk van het antwoord daarop zal hij moeten duiden of en zo ja, op welke wijze aan eiser 2 een verblijfsrecht volgens het buitenschuldbeleid zou zijn toegekomen, wat de gevolgen daarvoor zouden zijn op de datum van meerderjarigheid en of een terugkeerbesluit moet worden genomen.
Conclusie
21. De beroepen zijn gegrond. Gelet hierop behoeft hetgeen eisers verder hebben aangevoerd geen bespreking meer.
22. De bestreden besluiten worden vernietigd. Verweerder dient nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen.
23. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Daarbij overweegt de rechtbank dat de beroepen worden beschouwd als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. van Marle, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 4 mei 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.