Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de staatssecretaris heeft kunnen besluiten om eisers tijdelijke bescherming op grond van de RTB en de daaruit voortvloeiende rechten te beëindigen per 4 september 2023. De rechtbank doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft kunnen nemen en eisers recht op tijdelijke bescherming op grond van de RTB heeft kunnen beëindigen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Op 4 maart 2022 heeft de Raad van de Europese Unie (de Raad) naar aanleiding van de Russische invasie in Oekraïne een besluit genomen tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de RTB en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.
5. De Raad heeft de RTB met het uitvoeringsbesluit in werking gesteld. In het uitvoeringsbesluit is de RTB van toepassing verklaard op verschillende categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon. Naast de in het uitvoeringsbesluit genoemde groepen van personen (verplichte groepen), kunnen de lidstaten op grond van artikel 2, derde lid van het uitvoeringsbesluit daarnaast zelf bepalen om het besluit toe te passen op andere personen dan in het uitvoeringsbesluit zijn genoemd (facultatieve groepen). De staatssecretaris heeft in de Kamerbrief van 30 maart 2022onder meer aangegeven dat hij ervoor kiest om ook tijdelijke bescherming te bieden aan staatlozen of derdelanders die op 23 februari 2022 een geldige tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning hadden. Op 18 juli 2022heeft de staatssecretaris wederom een Kamerbrief gestuurd waarin hij zijn besluit toelicht om de tijdelijke bescherming van derdelanders met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne te beëindigen. Hij wilde ten aanzien van deze facultatieve groep dus niet langer de tijdelijke bescherming bieden op grond van de RTB. Voor de personen die tot de facultatieve groep behoren en die al een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) hadden, zou de tijdelijke bescherming op 4 maart 2023 worden beëindigd. Later heeft de staatsecretaris deze einddatum verlengd tot 4 september 2023.Op 17 augustus 2022, gepubliceerd in de Staatscourant op 25 augustus 2022, is het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) gewijzigd en is daarin een nieuw artikel 3.9a gevoegd als uitwerking van de hiervoor genoemde Kamerbrieven van 30 maart 2022 en 18 juli 2022.Op 1 maart 2023 heeft de staatssecretaris gelet op de verlenging van de tijdelijke bescherming tot 4 september 2023 het VV gewijzigd. Dit is gepubliceerd in de Staatscourant op 3 maart 2023.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
7. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2000. Eiser was, toen de oorlog tussen Oekraïne en Rusland uitbrak, in Oekraïne en had daar een tijdelijk verblijfrecht op grond van studie geldig tot 27 maart 2024. In maart 2022 is eiser aangekomen in Nederland en heeft hij zich gemeld bij de gemeentelijke opvang en is ingeschreven in de BRP. Op 9 augustus 2022 heeft eiser bij de staatssecretaris een asielaanvraag ingediend en is een sticker in zijn paspoort geplaatst dat hij tijdelijke bescherming heeft overeenkomstig de RTB tot 4 maart 2023.
8. De staatsecretaris heeft op 25 november 2022 een brief aan eiser gestuurd waarin is aangegeven dat -onder verwijzing naar de Kamerbrief van 18 juli 2022- eiser niet langer onder de RTB valt en vanaf 4 maart 2023 niet langer gebruik kan maken van de rechten die voortvloeien uit de bescherming onder de RTB. De staatssecretaris heeft 14 februari 2023 -onder verwijzing naar de Kamerbrief van 10 februari 2023- aan eiser medegedeeld dat de datum van 4 maart 2023 met zes maanden is verlengd naar 4 september 2023. Per brief van 22 maart 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser gevraagd zo spoedig mogelijk aan te geven of hij zijn asielaanvraag wenst door te zetten. Nadat eiser heeft laten weten zijn dat hij zijn asielaanvraag niet wenst door te zetten heeft de staatssecretaris per brief van 18 april 2023 aan eiser laten weten dat zijn asielaanvraag niet verder wordt behandeld. Eiser beschikt over een door de staatssecretaris afgegeven verblijfsvergunning om te werken als kennismigrant die geldig is van 4 maart 2023 tot 22 maart 2024. Eiser beschikt over zelfstandige woonruimte.
9. Op 22 mei 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser het voornemen gestuurd tot beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 september 2023. Bij dit voornemen betrekt de staatssecretaris dat eiser op 23 februari 2022 beschikte over een tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunning die niet asielgerelateerd is. Volgens de staatssecretaris verplichten de RTB en het uitvoeringsbesluit niet om tijdelijke bescherming te bieden aan derdelanders die geen permanente verblijfsvergunning in Oekraïne of een Oekraïense asielstatus hebben. In beginsel verwacht de staatssecretaris dat eiser terugkeert naar zijn land van herkomst omdat hij kenbaar heeft gemaakt geen inhoudelijke behandeling te wensen van zijn asielaanvraag.
10. In het bestreden besluit blijft de staatssecretaris bij zijn voornemen om het recht op tijdelijke bescherming te beëindigen per 4 september 2023 omdat eiser niet langer behoort tot de groep waarop de RTB van toepassing is. Verder stelt de staatssecretaris zich in het bestreden besluit – kort samengevat –nog op het standpunt dat hij de bevoegdheid heeft om terug te komen op een eerdere toepassing van een in het Unierecht neergelegde facultatieve bepaling. Daarbij wijst de staatssecretaris erop dat het Uitvoeringsbesluit ook uitdrukkelijk onderscheid maakt tussen Oekraïners en derdelanders met een permanente verblijfsstatus enerzijds en derdelanders met een tijdelijke verblijfsstatus anderzijds. Voor de laatste groep is het terugkeerperspectief niet afhankelijk van de situatie in Oekraïne. Het verblijf in de Europese Unie van deze groep derdelanders hangt met name samen met de mogelijkheden om veilig terug te kunnen keren naar het land van herkomst. Het vertrouwensbeginsel, rechtszekerheidsbeginsel en evenredigheidsbeginsel staan niet aan beëindiging in de weg. De staatssecretaris wijst ten aanzien van het voorgaande hoofdzakelijk op het doel en de ratio van de RTB en het tijdelijke karakter van het daaruit voortvloeiende verblijfsrecht. De staatssecretaris ziet in de persoonlijke omstandigheden van eiser verder geen reden om hem alsnog langer onder de RTB te laten vallen. De staatssecretaris heeft daarbij overwogen dat eiser heeft afgezien van een inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag en dat er geen reden is om aan te nemen dat de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst niet verantwoord is. Verder betrekt de staatssecretaris dat eiser beschikt over een verblijfsvergunning als kennismigrant waarmee hij kan werken en in zijn eigen onderdak kan voorzien. Het bestreden besluit geldt niet als terugkeerbesluit omdat eiser rechtmatig verblijf heeft op grond van zijn verblijfsvergunning als kennismigrant.
Heeft eiser procesbelang bij de beoordeling van zijn beroep omdat hij in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant?
11. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep omdat eiser in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant die geldig is tot 22 maart 2024.
12. De rechtbank overweegt dat het bezit van een verblijfsvergunning als kennismigrant (of andere niet asielgerelateerde verblijfsvergunning) er niet aan in de weg staat dat eiser onder de werking van de RTB kan vallen. De rechtbank vindt aansluiting voor die uitleg van de RTB in het document FAQdat is opgesteld door de Europese Commissie. Daarin is aangegeven dat een lidstaat op grond van artikel 19 van de RTB kan bepalen dat een asielvergunning in de weg staat aan bescherming op grond van de RTB maar dat een lidstaat de rechten die horen bij de tijdelijke bescherming op grond van de RTB niet kan weigeren indien een persoon een verblijfstitel (anders dan een asielvergunning) heeft op grond van het Unierecht of nationale recht. Dit betekent dat eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Heeft de staatssecretaris de bevoegdheid om de tijdelijke bescherming van een facultatieve groep te beëindigen?
13. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser, na aankomst in Nederland en inschrijving in de BRP, tijdelijke bescherming heeft gekregen op grond van de RTB. Uit de Kamerbrief van 30 maart 2022 blijkt dat de staatssecretaris toepassing heeft gegeven aan artikel 2, derde lid, van het uitvoeringsbesluit. Eiser valt onder de in de Kamerbrief door de staatssecretaris aangewezen facultatieve groep. Eiser heeft een sticker in zijn paspoort gekregen nadat hij zijn asielaanvraag had geformaliseerd op 9 augustus 2022. Ter zitting is ook vast komen te staan dat de staatssecretaris de toepassing van de facultatieve regeling uit artikel 2, derde lid van het uitvoeringsbesluit, het beëindigen daarvan voor de derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne en de (verlengde) einddatum daarvan via het VV heeft geregeld.
14. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de staatssecretaris bevoegd was om niet langer de tijdelijke bescherming op grond van de RTB te bieden aan derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne en de aan eiser toegekende bescherming per 4 september 2023 te beëindigen. Eiser is van mening dat de tijdelijke bescherming alleen op de in de RTB genoemde gronden kan worden beëindigd en dat in de RTB noch in het uitvoeringsbesluit bepalingen te vinden zijn die grondslag bieden voor het beëindigen van de tijdelijke bescherming van een eerder aangewezen facultatieve groep.
15. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris wel bevoegd is om de tijdelijke bescherming voor derdelanders met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne te beëindigen. In de RTB zijn Europese minimumnormen voor tijdelijke bescherming vastgesteld. In het uitvoeringsbesluit zijn de relevante groepen aangewezen. Het staat de lidstaten vervolgens – zoals het uitvoeringsbesluit nadrukkelijk vermeldt – vrij om méér groepen ontheemden tijdelijke bescherming te bieden. Het staat de lidstaten vervolgens evenzeer vrij om te beslissen de tijdelijke bescherming aan die facultatief aangewezen groepen ontheemden niet meer te bieden. De rechtbank ziet, anders dan eiser, in het ontbreken van bepalingen hierover in de RTB of het uitvoeringsbesluit, geen beperking om een eerdere uitbreiding weer ongedaan te maken. Door tijdelijke bescherming toe te kennen aan andere groepen ontheemden dan die zijn aangewezen in het uitvoeringsbesluit en later deze tijdelijke bescherming weer te beëindigen wordt geen afbreuk gedaan aan de doeltreffende werking van de door de RTB geboden minimumnormen voor tijdelijke bescherming. Dat artikel 6, eerste lid, onder b, van de RTB in de weg staat aan de beëindiging van de aan de facultatieve groepen ontheemden toegekende bescherming, volgt de rechtbank niet. Het artikel bepaalt weliswaar dat de tijdelijke bescherming wordt beëindigd door vaststelling van een met gekwalificeerde meerderheid genomen besluit van de Raad van de Europese Unie, maar naar het oordeel van de rechtbank moet dit gelezen worden als een bepaling over hoe de tijdelijke bescherming in zijn totaliteit (in de eerste plaats de door de Raad aangewezen groepen plus eventueel door de lidstaten facultatief aangewezen groepen) wordt beëindigd en niet als een voorschrift dat beperkingen stelt aan de beëindiging van bescherming van een door een lidstaat aangewezen facultatieve groep ontheemden omdat op die aanwijzing is teruggekomen. De rechtbank ziet ook niet in waarom de Raad een besluit tot beëindiging van tijdelijke bescherming voor een facultatieve groep zou moeten nemen, als de Raad die tijdelijke bescherming überhaupt niet nodig heeft gevonden. De staatssecretaris heeft dus kunnen bepalen dat de tijdelijke bescherming uit de RTB niet langer van toepassing is op de eerder aangewezen facultatieve groep van derdelanders met een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne en heeft daarmee de tijdelijke bescherming van eiser, als behorende tot die groep, kunnen beëindigen.
Is sprake van strijd met het Unierechtelijke rechtszekerheids-, vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel?
16. Eiser stelt dat de staatsecretaris handelt in strijd met het Unierechtelijk rechtszekerheids-, vertrouwens-, en evenredigheidsbeginsel. Eiser stelt hiertoe dat onvoorspelbaar is gehandeld, er onzekerheid is gecreëerd en de regeling constant is gewijzigd en met terugwerkende kracht ingevoerd. Verder mocht eiser er, gelet op de inhoud van de Kamerbrieven, op vertrouwen dat hij voor de maximale duur van de RTB tijdelijke bescherming zou hebben net als Oekraïners en niet-Oekraïners met een permanente verblijfsvergunning of in ieder geval voor zolang de Raad zou besluiten dat de tijdelijke bescherming zou duren. Uit de Kamerbrieven is in ieder geval niet af te leiden dat voor eiser de bescherming zou eindigen na één jaar. Tot slot stelt eiser dat het doel van de beëindiging onduidelijk is en geen legitiem doel dient. Het doel van de RTB is de lidstaten te ontlasten, het beëindigen van de bescherming voor de facultatieve groep ondergraaft dit doel.
17. De rechtbank stelt allereerst vast dat door toekenning van tijdelijke bescherming het Unierecht is toegepast. Dat betekent dat bij de beëindiging van de tijdelijke bescherming de staatssecretaris gebonden is aan de Unierechtelijke beginselen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van strijd met het Unierechtelijke rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel. Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat de staatssecretaris bevoegd was om de tijdelijke bescherming te beëindigen. Eisers stelling dat onvoorspelbaar is gehandeld omdat de regelgeving constant is gewijzigd en met terugwerkende kracht is ingevoerd, volgt de rechtbank niet. Weliswaar is het VV pas op een latere datum -met terugwerkende kracht- aangepast aan de in de Kamerbrieven beschreven regelingen, echter op basis van die Kamerbrieven bestond voor eiser wel duidelijkheid over zijn positie. Het was in eerste instantie op grond van de Kamerbrief duidelijk dat eiser bescherming kreeg op grond van de RTB en daarna was het ook duidelijk dat die bescherming zou worden beëindigd en per wanneer. Dat dit later pas bij wijze van publicatie in de Staatscourant is vastgelegd in het VV doet daar niet aan af. Overigens is eiser ook per brief van 24 november 2022 geïnformeerd dat zijn tijdelijke bescherming in beginsel zou eindigen op 4 maart 2023. Dat de bescherming eerst zou eindigen op 4 maart 2023 later is verlengd naar 4 september 2023 was voor eiser wellicht verwarrend, maar vindt de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat de beëindiging per 4 september 2023 strijdig is met de rechtszekerheid.
19. Dat eiser erop mocht vertrouwen dat hij voor de maximale duur van de RTB bescherming zou genieten en/of dat de tijdelijke bescherming voor eiser even lang zou duren als voor de overige categorieën van ontheemden die onder de RTB vallen, volgt de rechtbank eveneens niet. De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is in hoeverre eisers vertrouwen op ongewijzigde voortzetting van de tijdelijke bescherming gerechtvaardigd was. De verleende bescherming is immers naar zijn aard tijdelijk, eiser kon dus bedacht zijn op beëindiging ervan. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat in maart 2022 gewekt vertrouwen zich niet kan uitstrekken tot een periode voorbij de duur van de tijdelijke bescherming van één jaar die toen met het uitvoeringsbesluit was afgekondigd. Uit de Kamerbrieven leidt de rechtbank niet af dat de staatssecretaris een concrete, precieze toezegging heeft gedaan op basis waarvan gegrond vertrouwen is gewekt over een langere duur van de tijdelijke bescherming. De vermelding in de Kamerbrief dat sprake is van “ruimhartige toepassing” van de RTB is daartoe onvoldoende.
20. Tot slot staat naar het oordeel van de rechtbank de vereiste evenredigheid niet in de weg aan de beëindiging van de tijdelijke bescherming van eiser. De staatssecretaris heeft niet concreet kunnen onderbouwen welke signalen er zijn ontvangen dat derdelanders naar Nederland kwamen voor tijdelijke bescherming omdat Nederland een gunstiger regeling heeft dan andere lidstaten. Hoewel het de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt, is alleen de niet onderbouwde stelling onvoldoende om het besluit te kunnen dragen. De staatssecretaris heeft er wel terecht op gewezen dat de RTB tot doel heeft om te voorkomen dat de werking van het asielstelsel ontwricht raakt door een massale toestroom van ontheemden. De daarom geboden bescherming is per definitie tijdelijk, uiteindelijk moet de tijdelijke bescherming uitmonden in ofwel terugkeer naar het land van herkomst of Oekraïne ofwel een verblijfsprocedure in Nederland. Verder heeft de staatssecretaris in de - genoegzaam bekende - druk op de gemeentelijke opvang mede aanleiding kunnen zien om de omvang van de tijdelijke bescherming te beperken. Natuurlijk is het zo dat met de beëindiging van de tijdelijke bescherming de druk op de ook onder druk staande asielketen juist weer kan toenemen, maar het is geen uitgemaakte zaak dat iedere derdelander van wie de tijdelijke bescherming wordt beëindigd ook een asielwens heeft. Het ligt evenzeer voor de hand om te veronderstellen dat menig derdelander met tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne kan en wil terugkeren naar zijn of haar land van herkomst of op een andere grond verblijfsrecht in Nederland aanvraagt. De rechtbank acht het bestreden besluit daarom geschikt en noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken. Ten slotte is het besluit onder de gegeven omstandigheden ook niet onevenredig in strikte zin. Het recht op opvang en de toegang tot de arbeidsmarkt wordt beëindigd door het bestreden besluit. Dat is ingrijpend voor de mogelijkheden van derdelanders die gebruik maken van die rechten, echter eiser heeft op dit moment reeds een vergunning als kennismigrant tot 22 maart 2024 en bewoont zelfstandig een woning. Na afloop daarvan kan eiser wederom een verblijfsprocedure in Nederland doorlopen als hij daartoe aanleiding ziet.