In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Nigeriaanse man, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 10 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 juli 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft eiser en verweerder uitgenodigd voor een zitting op 12 september 2023, maar eiser heeft laten weten niet te verschijnen en verzocht om de zaak op de stukken af te doen. Verweerder stemde hiermee in, waardoor het onderzoek ter zitting werd achterwege gelaten.
Eiser heeft als reden voor zijn asielaanvraag aangevoerd dat hij in 1997 of 1998 vergiftigd is door een man, wat heeft geleid tot aanhoudende gezondheidsproblemen. Verweerder heeft echter de vergiftiging niet geloofwaardig geacht en concludeerde dat de aangevoerde sociaaleconomische motieven niet onder de bescherming van het Vluchtelingenverdrag vallen. Eiser heeft beroepsgronden ingediend, maar deze waren door de kwaliteit van de scan niet leesbaar. Ondanks herhaalde verzoeken om leesbare gronden in te dienen, heeft eiser dit nagelaten.
De rechtbank concludeert dat er geen leesbare beroepsgronden zijn ingediend, waardoor zij niet in staat is om een oordeel te vellen. De rechtbank overweegt dat, hoewel er geen beroepsgronden zijn ingediend, het mogelijk is dat Bahaddar-omstandigheden van toepassing zijn. Dit zou betekenen dat de rechtbank zou moeten toetsen of de terugkeer van eiser in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de gestelde vergiftiging niet aannemelijk is en dat de sociaaleconomische omstandigheden van eiser niet leiden tot een asielvergunning. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wordt er geen proceskostenvergoeding toegekend.