3.3.Vrijspraak
Algemene overweging ten aanzien van de waardering van herkenning van een verdachte door verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een herkenning van een verdachte door een verbalisant de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht, zeker indien deze van doorslaggevend belang is voor het bewijs. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang wat de kwaliteit van de beelden is, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, en in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang de aard, intensiteit en frequentie van de eerdere contacten tussen de verbalisant en de verdachte, het tijdsverloop sinds die contacten, het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar; met of zonder voorinformatie).
De officier van justitie heeft er voor alle hierna te bespreken feiten op gewezen dat zonder meer duidelijk was dat de verdachte voor het onderzoeksteam van de politie een bekende was, vanwege dit langlopende onderzoek alsmede een eerder politieonderzoek waarin hij voorkwam. De rechtbank stelt evenwel vast dat die informatie zich niet in het dossier bevindt.
Ten aanzien van de woninginbraak in Beekbergen (feit 1)
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak, gepleegd op 13 februari 2018 tussen 21:00 uur en 22:39 uur te Beekbergen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2018 blijkt dat de verdachte de beschikking heeft gehad over een personenauto van het [automerk] , met het [kenteken] . Uit de bakengegevens van deze auto volgt dat de auto op 13 februari 2018, binnen de tijdspanne waarin de inbraak heeft plaatsgevonden, in de buurt van de plaats delict heeft stilgestaan. Tot slot bevinden zich twee processen-verbaal van bevindingen van [verbalisant] in het dossier. In het eerste proces-verbaal staat beschreven dat op beelden van de [tankstation 2] te zien is dat op 13 februari 2018 om 18:58 uur de [automerk] komt aanrijden en stopt. Ook zegt de verbalisant te zien dat [verdachte 2] en de verdachte in de auto zitten. In het tweede proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat op beelden van [tankstation 3] te zien is dat de [automerk] op 13 februari 2018 om 21:58 uur komt aanrijden en dat [verdachte 2] en de verdachte zich in de auto bevinden.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijsmiddel te gebruiken. De verbalisant heeft niet opgeschreven aan welke persoonskenmerken hij de verdachte herkent en ook niet waar hij de verdachte van kent. Van de persoon die de verbalisant heeft herkend als de verdachte zijn op de stills van de camerabeelden in het dossier niet voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien. De bakengegevens van de auto zijn op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verdachte betrokken was bij deze woninginbraak. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de poging woninginbraak in Wijchen (feit 2)
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een poging tot inbraak in zijn woning te Wijchen op 12 januari 2018 tussen 20:35 uur en 20:37 uur. Naast de aangifte is in het dossier een proces-verbaal van bevindingen gevoegd waarin is gerelateerd dat een [automerk] met [kenteken] , die op naam van een medeverdachte stond, zich volgens het geplaatste peilbaken heeft verplaatst vanuit Den Haag in de richting van Wijchen en weer terug en tussen 20:04 uur en 20:42 uur heeft stilgestaan in de directe omgeving van de woning van aangever. Omstreeks 18:12 uur zou het voertuig bij de [adres 2] in Rijswijk zijn gestopt en de verdachte en een medeverdachte zouden door [verbalisanten] op camerabeelden herkend zijn. De verdachte ontkent dat hij op die camerabeelden te zien is.
Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat de herkenning onvoldoende betrouwbaar is en dat ook anderszins onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. De verbalisanten hebben de herkenning niet nader gemotiveerd en bijvoorbeeld niet opgeschreven aan welke persoonskenmerken zij de verdachte hebben herkend of waar zij de verdachte van kennen. Van de persoon die de verbalisanten hebben herkend als de verdachte zijn op de stills van de camerabeelden in het dossier niet voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien. Verder blijkt uit het dossier dat er nog twee niet nader geïdentificeerde personen in de [automerk] zaten op het moment dat deze stilstond bij het benzinestation in Rijswijk en dat het voertuig daarna nog twee keer is gestopt voordat het richting Wijchen reed. De rechtbank kan dus niet vaststellen of de verdachte (nog) in de [automerk] zat op het moment dat deze richting Wijchen reed en of hij bij deze poging woninginbraak betrokken was. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de poging woninginbraak in Noordwijkerhout (feit 3)
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak gepleegd tussen 11 en 13 januari 2018 in Noordwijkerhout. Naar aanleiding van de peilbakengegevens van de [automerk] met het [kenteken] zijn de camerabeelden van de woning van 11 januari 2018 bekeken. Op deze camerabeelden is volgens [verbalisant 1] te zien dat op 11 januari 2018 tussen 20:43 uur en 21:06 uur vier personen in de tuin van de woning lopen en dat een van die personen meerdere malen bij het raam staat waar braakschade is aangetroffen. Verder blijkt uit die camerabeelden dat omstreeks 20:34:24 uur en 20:36:57 uur een auto voorbij de woning rijdt, in zuidwestelijke richting respectievelijk noordoostelijke richting. Volgens de politie kan het niet anders dan dat – gezien de eerdergenoemde bakengegevens – deze auto de [automerk] betreft. Daarnaast volgt uit het dossier dat er camerabeelden van [tankstation] van 11 januari 2018 tussen 18:30 en 19:00 uur zijn veiliggesteld. Op de beelden is volgens de politie te zien dat omstreeks 18:44 uur de [automerk] met [kenteken] komt aanrijden. [verbalisant 1] stelt dat hij de inzittenden herkent als de verdachte, [verdachte 3] en [verdachte 4] . Tevens zijn beelden van de [bedrijf 2] te Leiden veiliggesteld en volgens [verbalisant] is daarop te zien dat om 21:25 uur de [automerk] met het [kenteken] aan komt rijden. De verbalisant heeft opgeschreven dat hij twee inzittenden herkent als de [verdachte 4] en [verdachte 3] . De derde persoon kon hij niet herkennen.
Zoals uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 juli 2019 is gebleken en door de officier van justitie ter terechtzitting op 12 en 13 september 2023 is bevestigd, zijn de camerabeelden van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet meer beschikbaar. Volgens [verbalisant 1] zijn de camerabeelden van de woning niet van zodanige kwaliteit dat daarop personen kunnen worden herkend.
De rechtbank is van oordeel dat ook hier de herkenningen onvoldoende betrouwbaar zijn en daarom niet tot een veroordeling kunnen leiden. De verbalisanten hebben ook deze herkenning niet onderbouwd en bijvoorbeeld niet opgeschreven aan welke persoonskenmerken zij de verdachte hebben herkend of waar zij de verdachte van kennen. De rechtbank heeft zelf de camerabeelden niet kunnen bekijken. Ook kan niet worden vastgesteld of de personen die bij het tankstation en de [bedrijf 2] zijn gezien, dezelfde personen zijn die in de tuin van de woning in Noordwijkerhout hebben gelopen. Ander bewijs is niet voorhanden.
Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de autoinbraak op de [adres 3] in Den Haag (feit 4)
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn bestelbus, gepleegd in de periode van 21 tot en met 22 september 2017. De aangever heeft camerabeelden van de inbraak verstrekt waarop [verbalisant 2] de verdachte aan zijn uiterlijke kenmerken, kleding, en karakteristieke houding en manier van lopen herkent als een van de twee personen die de inbraak plegen. Op 5 december 2017 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de garagebox die op naam stond van de verdachte. De verdachte heeft ook zelf verklaard dat deze garagebox van hem was. Bij deze doorzoeking zijn onder meer een zwarte koffer van Parkside met een slijptol erin en een witte koffer van Festool in beslag genomen. De aangever heeft verklaard dat deze goederen van hem zijn.
De verdediging heeft bepleit dat geen herkenning van de verdachte mogelijk is op basis van de camerabeelden die donker zijn, met infrarood zijn opgenomen en op redelijke afstand van de bestelbus zijn gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn op de camerabeelden van de autoinbraak, die van een afstand zijn gemaakt, niet voldoende duidelijke persoonskenmerken van de daders te zien. De verbalisant heeft niet opgeschreven aan welke specifieke en onderscheidende uiterlijke kenmerken hij de verdachte heeft herkend of wat de aard, intensiteit en frequentie van eerdere contacten tussen hem en de verdachte zijn geweest. Dit maakt dat de rechtbank de herkenning onvoldoende betrouwbaar acht om tot een bewezenverklaring te komen. Verder stelt de rechtbank vast dat er tussen de inbraak en het aantreffen van de goederen in de garagebox van de verdachte bijna drie maanden zijn verstreken en dat de verdachte heeft verklaard de sleutel van de garagebox wel eens te hebben uitgeleend. Ook om deze reden kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die deze inbraak heeft gepleegd.
Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken
Ten aanzien van de autoinbraak op de [adres 4] in Ridderkerk (feit 5)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 5 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto aan [adres 5] in Den Haag (feit 7)
Volgens [slachtoffer 5] is in de periode van 13 februari 2018 om 17:30 uur tot en met 14 februari 2018 om 06:45 uur een inbraak gepleegd in zijn bestelauto en is daarbij gereedschap weggenomen. In het dossier bevinden zich bakengegevens van eerdergenoemde [automerk] waaruit blijkt dat deze auto tussen 01:56 uur en 2:12 uur stil staat in de buurt van de plaats delict. Verder zijn er telecomgegevens van het [telefoonnummer 1] – volgens de politie in gebruikt bij de verdachte – en het [telefoonnummer 2] – volgens de politie in gebruik bij de [medeverdachte] . Beide telefoons zouden op 14 februari 2018 rond 2.00 uur in de nacht verbinding hebben gemaakt met het [adres 6] in Den Haag dat [adres 5] onder zijn dekkingsgebied heeft. De in het dossier genoemde camerabeelden van de tankstations Ypenburg en [adres 7] van eerder op de avond van 13 februari zijn hiervoor reeds onder feit 1 besproken.
Gelet op wat de rechtbank onder feit 1 over de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden heeft overwogen, kunnen deze evenmin tot bewijs dienen dat de verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd. Op basis van de bakengegevens en telecomgegevens kan hoogstens worden vastgesteld dat de verdachte binnen de ruime tijdspanne waarin de diefstal heeft plaatsgevonden in de buurt is geweest van de plaats delict, maar dat is niet voldoende om te kunnen concluderen dat hij betrokken was bij deze diefstal. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto in Hazerswoude-Dorp (feit 8)
In de periode van 28 maart 2018 om 17:00 uur tot en met 29 maart 2018 om 07:00 uur heeft er volgens [slachtoffer 6] een inbraak in een bestelbus plaatsgevonden. Ook ten aanzien van dit feit bevat het dossier bakengegevens, nu van een [automerk 1] met [kenteken 1] die op naam stond van de vriendin van de verdachte. Deze Seat heeft op 29 maart 2018 tussen 01:19 uur en 01:39 uur stilgestaan op de [adres 8] in Hazerswoude-Dorp ter hoogte van [nummer] , op korte afstand van de plaats delict. Tussen 02:48 uur en 03:08 uur heeft de [automerk 1] hier wederom stil gestaan. De eerstvolgende stop hierna was op de [adres 9] in Den Haag, nabij de woning van de verdachte en vervolgens wordt de [automerk 1] in de omgeving van de woning van de moeder van [medeverdachte] geparkeerd. In het dossier bevinden zich ook telecomgegevens waaruit volgt dat de telefoon van de verdachte op 29 maart 2018 om 00:34 uur en 01:07 uur verbinding maakt met de basisstations aan de [adres 10] in Benthuizen en de [adres 11] in Hazerswoude. Deze locaties sluiten aan bij de route van de [automerk 1] . Tot slot worden er camerabeelden van 29 maart 2018 van de [tankstation 1] en [tankstation 2] genoemd waarop de verdachte en de [medeverdachte] te zien zouden zijn, doch hiervan ontbreekt het proces-verbaal.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bakengegevens en telecomgegevens hoogstens kan worden vastgesteld dat de verdachte binnen de ruime tijdspanne waarin de diefstal heeft plaatsgevonden tweemaal in de buurt is geweest van de plaats delict, maar dat dit niet voldoende is om te kunnen concluderen dat de verdachte in de betreffende bestelbus heeft ingebroken. Ook van dit feit zal de rechtbank de verdachte – wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs – vrijspreken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto in Capelle aan den IJssel (feit 9)
[slachtoffer 7] hebben ieder aangifte gedaan van een autoinbraak. Beide inbraken zouden zijn gepleegd in de periode van 29 maart 2018 tot en met 30 maart 2018.
In dit dossier zijn bakengegevens van de eerdergenoemde [automerk 1] gevoegd, waaruit blijkt dat de [automerk 1] op 30 maart 2018 tussen 03:35 uur en 05:55 uur op het [adres 12] in Capelle aan den IJssel heeft stilgestaan, nabij de plekken waar de inbraken zijn gepleegd. Daarna zou de [automerk 1] een korte stop op de [adres 9] in Den Haag – nabij de woning van de verdachte – hebben gemaakt en daarna nabij de woning van de moeder van [medeverdachte] geparkeerd zijn. Uit de telecomgegevens is volgens de politie naar voren gekomen dat het [telefoonnummer 1] – volgens de politie het telefoonnummer van de verdachte – op 30 maart 2018 om 02:00 uur verbinding heeft gemaakt met een [basisstation] in Zevenhuizen. Deze locatie zou aansluiten bij de locatie van de Seat op dat moment.
Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bakengegevens en telecomgegevens hoogstens kan worden vastgesteld dat de verdachte binnen de ruime tijdspanne waarin de diefstallen hebben plaatsgevonden in de buurt is geweest van de plaatsen delict, maar dat dit niet voldoende is om te kunnen concluderen dat de verdachte deze twee diefstallen heeft gepleegd. Omdat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zal de verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto in Hoofddorp (feit 10)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 10 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.