ECLI:NL:RBDHA:2023:14521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
09/087251-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot zware mishandeling en overtredingen van de Wegenverkeerswet na politieachtervolging

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zich tijdens een politieachtervolging schuldig heeft gemaakt aan het inrijden op een politieagent en ernstige gevaarzetting. De verdachte, geboren in 1996 en op dat moment gedetineerd, heeft op 28 maart 2023 met accelererende snelheid op een stilstaande politieauto ingereden, waarbij hij twee verbalisanten in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de verbalisanten zouden overlijden. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met zijn auto op verbalisant [verbalisant 2] is ingereden, die hierdoor gewond raakte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaren opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.250,- toegewezen aan verbalisant [verbalisant 2] voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/087251-23
Datum uitspraak: 27 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 13 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.W.M. Soekhai naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat verbalisant(en) kon(den) overlijden als gevolg van het handelen van de verdachte. Wel acht zij bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van de feiten 3, 4 en 5 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 4 en feit 5 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Juridisch kader poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de feitelijke gedragingen van de verdachte, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat bij de verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van een dodelijk ongeval dan wel een ongeval waarbij verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel konden oplopen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting opzet in onvoorwaardelijke vorm niet bewezen kan worden. Daarvoor zou vereist zijn dat de verdachte met zijn handelen daadwerkelijk de intentie heeft gehad om verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarvan is niet gebleken.
De vraag die dan voorligt, is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet die op de dood of zwaar lichamelijk letsel van de verbalisanten [verbalisant 2] en/of [verbalisant 1] was gericht. Daarvan is sprake als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die gevolgen zouden kunnen intreden. Of de gedragingen van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
3.4.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 28 maart 2023 meerdere keren met accelererende snelheid op de stilstaande politieauto (met daarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] ) is afgereden en die stilstaande politieauto heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte zeer gevaarlijk was en dat het begrijpelijk is dat de verbalisanten zich hierdoor angstig en onveilig hebben gevoeld. De rechtbank kan evenwel niet vaststellen dat met voornoemde gedragingen naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans in het leven is geroepen dat de verbalisanten door het handelen van de verdachte zouden komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank overweegt in dit verband dat het onduidelijk is gebleven met welke snelheid de verdachte reed op het moment dat hij de politieauto raakte. Het dossier omvat daaromtrent geen objectieve gegevens. Voorts neemt de rechtbank in ogenschouw dat er een relatief korte afstand was tussen de plaats waar de politieauto stond en de plaats waar de verdachte met zijn auto snel accelererend optrok. Ook is van belang dat beide verbalisanten in de auto zaten op het moment dat verdachte de politieauto raakte.
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om te kunnen vaststellen dat bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het overlijden of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt vast dat de verdachte op 28 maart 2023 met accelererende snelheid en zonder te remmen op verbalisant [verbalisant 2] is ingereden, die op dat moment naast de politieauto stond. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [verbalisant 2] naast de auto zag staan. [verbalisant 2] moest, zoals hij verklaart, wegspringen om niet frontaal door de verdachte te worden geraakt. Hij is hierbij gewond geraakt aan zijn linkerhand.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte met een zodanige snelheid heeft gereden op het moment dat hij [verbalisant 2] passeerde en gedeeltelijk raakte, dat indien [verbalisant 2] niet was weggesprongen, de kans op diens overlijden aanmerkelijk was geweest. Gelet hierop acht de rechtbank de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij de verdachte hiervan vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan wel worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding van een voetganger door een auto die (door gas te geven en te accelereren) met meer dan geringe snelheid rijdt zonder daarbij op enig moment te remmen - zoals in dit geval - de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Ook de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest.
Gelet hierop acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan verbalisant [verbalisant 2] en daarmee de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
hij op 28 maart 2023 te gemeente Bodegraven-Reeuwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [verbalisant 2] (hoofdagent bij Politie Eenheid den Haag) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een door verdachte, bestuurde personenauto (hard) gasgevend op die [verbalisant 2] is in-/ afgereden, waardoor die [verbalisant 2] door de personenauto is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 28 maart 2023 te gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, Volkswagen Golf), daarmee rijdende op de weg, de A12, richting de Goudse Poort ende A12 richting Utrecht en de Reeuwijkse Houtwal richting de Surfplas en de Reeuwijkse Randweg, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- niet te voldoen aan een door [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (beiden werkzaam als hoofdagent bij Politie Eenheid den Haag en/of de Landelijke Eenheid), middels een oplichtende transparant aan de voorzijde van het dienstvoertuig gegeven stopteken en
- met aanzienlijke snelheid, zich van rijstrook 1 naar rijstrook 4, althans over meerdere rijstroken te verplaatsen en
- te rijden met (zeer) hoge snelheid, namelijk
aanmerkelijkharder dan ter plaatse is toegestaan en
- ( met aanzienlijke snelheid) meermalen in de richting van een stilstaande dienstvoertuig te rijden en tegen dat dienstvoertuig aan te rijden en
- tijdens het rijden de verlichting van zijn voertuig te doven, terwijl het donker was door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was;
4
hij op 28 maart 2023 te gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland, als degene van wie ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 de overgifte van een op zijn naam gesteld rijbewijs, van wie zodanig bewijs was ingevorderd en aan wie dat bewijs niet was teruggegeven, op de weg, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarvoor dat bewijs was afgegeven, heeft bestuurd;
5
hij omstreeks 28 maart 2023 te Gouda, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een (personen)auto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, heeft de raadsvrouw verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 28 maart 2023, in een poging om aan de politie te ontkomen, schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto accelererend en zonder te remmen in te rijden op een (als zodanig herkenbare) politieagent, die door de verdachte is geraakt. Hij heeft daarmee de politieagent ernstig in gevaar gebracht. Het feit dat deze agent geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is een omstandigheid die geenszins aan de verdachte te danken is, maar uitsluitend aan de snelle reactie van de betreffende politieagent. Dit is reeds op zichzelf een zeer ernstig feit. Nog kwalijker is het dat de verdachte dit deed terwijl de betreffende agent bezig was met het uitoefenen van zijn publieke taak, het handhaven van de orde en de veiligheid. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de betreffende politieagent. Voor deze politieagent, die tijdens de uitoefening van zijn werk met het gedrag van verdachte is geconfronteerd, is dit een ingrijpende en beangstigende gebeurtenis geweest. Dat blijkt ook uit zijn verklaring ter terechtzitting. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De verdachte heeft zich tijdens de achtervolging tevens schuldig gemaakt aan zeer gevaarlijk rijgedrag. Hij heeft in ernstige mate de verkeersregels geschonden door onder meer stoptekens van de politie te negeren, met een ingevorderd rijbewijs te rijden en aanzienlijk harder te rijden dan is toegestaan. Ook is hij meerdere keren met zijn auto accelererend tegen een stilstaande politieauto (met daarin twee agenten) gereden. Uit de verklaringen van deze agenten blijkt dat dit een bedreigende gebeurtenis is geweest. Daarnaast heeft de verdachte, door niet mee te werken aan het bloedonderzoek, de controle op de naleving van voorschriften die de verkeersveiligheid dienen gefrustreerd.
Door zijn handelwijze heeft de verdachte de politieambtenaren, maar ook andere weggebruikers in gevaar gebracht. Uit het handelen van de verdachte blijkt bovendien dat hij zijn eigen belang om zich aan aanhouding te onttrekken heeft laten prevaleren boven de veiligheid van niet alleen de agenten maar ook de veiligheid van andere weggebruikers, om wie de verdachte zich in het geheel niet heeft bekommerd. Ook brengt een dergelijk feit in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Verder acht de rechtbank het verontrustend dat de verdachte zich de ernst van zijn gedragingen en de situatie niet lijkt te realiseren. Ter terechtzitting lijkt hij de politie zelfs de schuld te geven voor de ontstane gevaarlijke situatie en de schade aan zijn auto. De rechtbank weegt het hiervoor genoemde in strafverzwarende zin mee.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 juni 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder voor Wegenverkeerswet-delicten is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 7 september 2023, waaruit volgt dat sprake is van mogelijke recidive verhogende factoren op de leefgebieden psychosociaal functioneren, relaties met anderen, werk, financiën, houding en mogelijk ook met middelengebruik. De verdachte komt op de reclassering over als iemand die niet zelfstandig in staat is om zijn problemen te kunnen oplossen. De reclassering ziet een opeenstapeling van problemen en beschouwt zijn kwetsbare positie als zorgelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken (waarbij met een auto op een persoon is ingereden en de verdachte levensgevaarlijk rijgedrag heeft vertoond) worden opgelegd. Als sterk strafverzwarende omstandigheden neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat hier werd ingereden op een gezagsfunctionaris in de uitoefening van zijn taak (een agent die de verdachte wilde aanhouden) en dat de verdachte al eerder voor Wegenverkeerswetdelicten is veroordeeld. Ook zal de rechtbank bij de straf ermee rekening houden dat de verdachte met een ingevorderd rijbewijs reed en niet meewerkte aan het bloedonderzoek.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank acht oplegging van een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden. Het door de verdachte ondergane voorarrest zal hiervan worden afgetrokken. De rechtbank zal drie maanden van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
De verdachte vormt naar het oordeel van de rechtbank een gevaar op de weg. De verdachte wilde immers, met alle gevolgen van dien, vluchten voor de politie en heeft door zijn handelen de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht. Daarom acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende een lange periode niet mag deelnemen aan het gemotoriseerd verkeer. De rechtbank zal de verdachte dan ook een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van drie jaren.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1.
De vordering
[verbalisant 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en daarom niet- ontvankelijk moet worden verklaard. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de
benadeelde partij [verbalisant 2] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit. Vaststaat dat de verdachte met zijn voertuig op de benadeelde partij is afgereden, waardoor de benadeelde partij opzij moest springen. Als gevolg van het handelen van de verdachte is de linkerhand van de benadeelde partij tegen het voertuig aangekomen, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Het handelen van de verdachte heeft er voorts toe geleid dat de benadeelde een diep gevoel van angst en onveiligheid heeft gekregen. Wat een gewone, alledaagse werkdag voor hem was, sloeg ineens om in een heftige situatie. De verdachte heeft een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde en pijn en letsel aan hem toegebracht. Dat de benadeelde geen ernstig fysiek letsel heeft opgelopen, is niet te danken aan het handelen van de verdachte, maar slechts een kwestie van geluk door het tijdig wegspringen door de benadeelde partij. Het is gelet op de verklaring van de benadeelde partij ter terechtzitting en overigens ook naar algemene ervaringsregels voorts goed voor te stellen dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit hevig is geschrokken en voor zijn leven heeft gevreesd. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling, de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat naast het letsel ook een aantasting in zijn persoon op andere wijze kan worden aangenomen.
Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.250,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 2 impliciet subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [verbalisant 2] .

8.De in beslag genomen auto met kenteken R-912-HJ

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van de auto gevorderd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de auto aan de rechthebbende.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een verbeurdverklaring komen op grond van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht in ieder geval in aanmerking die voorwerpen die aan verdachte toebehoren en met behulp waarvan het strafbare feit is begaan.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of de auto aan de verdachte toebehoorde en of de verdachte derhalve redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het zogenoemde toebehorensvereiste is ruimer dan het eigendomsbegrip. Een voorwerp dat formeel gezien geen eigendom is van de verdachte, maar wel aan hem toebehoort, kan in aanmerking komen voor verbeurdverklaring. Het is hierbij de vraag of de verdachte ten tijde van de feiten de feitelijke bezitter en/of gebruiker van de auto is geweest.
De auto staat op de naam van de moeder van de verdachte. Op basis van het dossier kan echter worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten gebruik heeft gemaakt van de auto. Ook stond de auto, tot drie dagen nadat het rijbewijs van de verdachte was ingevorderd, op de naam van de verdachte. Verder blijkt uit iedere registratie in de politiesystemen dat de verdachte als bestuurder en/of eigenaar is gekoppeld aan de auto. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat de verdachte de feitelijke gebruiker is geweest van de auto en daarom redelijkerwijs kan worden aangemerkt als degene aan wie de auto toebehoorde in de zin van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht.
Nu de auto is gebruikt bij de bewezen verklaarde feiten, zal deze verbeurd worden verklaard.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 55 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 a, 9, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2 impliciet subsidiair, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.7. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2 impliciet subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 4:
overtreding van artikel 9, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van feit 5:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (TWAALF)
MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (DRIE) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag Rijnmond en/of Fivoor GGZ en/of Antes GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor
3 (DRIE) JAREN;
de vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.250,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [verbalisant 2] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [verbalisant 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
de in beslag genomen voorwerpenverklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Personenauto [kenteken] , Omschrijving: [proces-verbaal nummer] , zwart, merk: VW.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Sahebali, voorzitter,
mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2023.