ECLI:NL:RBDHA:2023:14520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
NL23.17289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van openbare orde en nationale veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, een Eritreeër, heeft zijn aanvraag ingediend na illegale uitreis uit Eritrea, waarbij hij vreesde voor vervolging door de autoriteiten vanwege zijn weigering om militaire dienst te vervullen. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, gezien zijn veroordeling voor poging tot doodslag op zijn ex-vriendin, waarvoor hij een gevangenisstraf van achttien maanden heeft gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor vluchtelingenstatus, omdat zijn asielrelaas niet voldoet aan de criteria van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat eiser een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving, en dat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan het belang van eiser om contact te onderhouden met zijn kinderen.

De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674, en heeft benadrukt dat de staatssecretaris de belangen van eiser voldoende heeft meegewogen in de besluitvorming. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt inzicht in de afwegingen die zijn gemaakt met betrekking tot de bescherming van de openbare orde en de rechten van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.] ,
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.A. Gundogdu).

Inleiding

1. Bij besluit van 12 juni 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3. De rechtbank heeft het beroep op 17 augustus 2023 op zitting behandeld in Breda. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S.B. Aniania als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
6. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser stelt te vrezen voor de autoriteiten in Eritrea, omdat hij op illegale wijze het land heeft verlaten. Eiser heeft het land verlaten, omdat hij wilde voorkomen dat hij zou worden opgeroepen voor de militaire dienst. Eiser wil niet in dienst treden, omdat hij heeft gezien dat zijn vader zijn leven heeft gesleten in de militaire dienst.
Het bestreden besluit
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Illegale uitreis van Eritrea;
- Vervullen van de militaire dienstplicht.
De staatssecretaris heeft alle relevante elementen geloofwaardig geacht. Hij heeft de asielaanvraag echter afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eiser op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. [1] Eiser is op 2 september 2022 veroordeeld voor poging tot doodslag op zijn ex-vriendin. Eiser heeft hiervoor een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd gekregen, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
Heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond afgewezen?
Vluchtelingschap
8. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij als vluchteling, in de zin van het Vluchtelingenverdrag, [2] dient te worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft ten onrechte de vrees voor militaire dienstplicht in Eritrea niet aangemerkt als gegronde vrees voor vervolging, waardoor eiser in aanmerking moet komen voor een asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [3]
9. De staatssecretaris stelt voorop dat dit een nieuwe beroepsgrond betreft die niet eerder is aangevoerd. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor vluchtelingschap. Het asielrelaas van eiser is immers niet te herleiden tot artikel 1a van het Vluchtelingenverdrag.
10. De rechtbank acht het laat indienen van de nieuwe beroepsgrond niet in strijd met de goede procesorde. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgrond nader toegelicht, waarna de staatssecretaris voldoende de gelegenheid heeft gekregen om te reageren. Daarbij heeft de staatssecretaris ter zitting ook aangegeven dat het asielrelaas van eiser reeds is getoetst aan het Vluchtelingenverdrag en dat dit niet tot een andere uitkomst zal leiden.
11. De rechtbank volgt het ter zitting ingenomen standpunt van de staatssecretaris. Volgens paragraaf C2/3.2 van de Vc [4] kan een vergunning worden verleend in verband met dienstweigering of desertie als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij gegronde vrees heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing bij dienstweigering. Niet is gebleken van een situatie waarbij eiser gegronde vrees heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing bij terugkeer naar Eritrea. Hierbij is van belang dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd of anderszins heeft onderbouwd waarom zijn terugkeer hier wel toe zou leiden. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn [5]
12. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de staatssecretaris onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat het gaat om een bijzonder ernstig misdrijf, zoals bedoeld in artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn. De staatssecretaris heeft slechts gemotiveerd dat het gaat om een ernstig misdrijf. Eiser verwijst hierbij naar diverse arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [6]
13. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij voldoende heeft gemotiveerd dat sprake moet zijn van een ernstig misdrijf, zoals bedoeld in artikel 17 van de Kwalificatierichtlijn. In eisers geval is sprake van een geweldsdelict. Dit geweldsdelict kan worden gekwalificeerd als een ernstig misdrijf.
14. De rechtbank stelt vast dat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn ziet op de intrekking, beëindiging of weigering tot verlening van de vluchtelingenstatus. Indien daar sprake van is, dient de staatssecretaris te beoordelen of eiser een gevaar vormt voor de samenleving, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat eiser voor een vluchtelingenstatus in aanmerking komt, acht de rechtbank artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing. De staatssecretaris heeft dan ook terecht volgens artikel 17 van de Kwalificatierichtlijn beoordeeld of eiser dient te worden uitgesloten van subsidiaire bescherming, omdat er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd. Nu vaststaat dat eiser is veroordeeld voor poging tot doodslag, heeft de staatssecretaris dit terecht beoordeeld als een ernstig misdrijf en heeft hij het juiste toetsingskader toegepast.
Unierechtelijke openbare orde beginsel
15. Verder stelt eiser dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat van eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat. Zo heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat nog sprake is van een actuele bedreiging. De staatssecretaris heeft het gedrag van eiser sinds het misdrijf onvoldoende meegewogen. Daarnaast is van belang dat het misdrijf heeft plaatsgevonden in de relationele sfeer en dat sprake was van het gebruik van middelen. De staatssecretaris had het gedrag van eiser nader moeten onderzoeken en rekening moeten houden met het contactverbod dat eiser heeft. Ook had de staatssecretaris rekening moeten houden met het feit dat eiser wil resocialiseren, en dat hij wil laten zien dat hij aan zijn problematiek wil werken.
16. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat nog steeds sprake is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Hij acht daarbij van belang dat het misdrijf pas iets meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat dit niet als actueel kan worden aangemerkt. Verder wijst de staatssecretaris op het strafvonnis van 2 september 2022 waaruit blijkt dat eiser wraakgerelateerde gevoelens heeft, het hem aan besef zou ontbreken en eiser een gebrek aan inlevingsvermogen heeft. Verder wordt eiser onvoorspelbaar genoemd en is aan hem een gebiedsverbod en contactverbod gedurende drie jaar opgelegd. Dat eiser inmiddels uit detentie is, maakt de dreiging niet minder actueel. Volgens de staatssecretaris is er immers kans op recidive.
17. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende en deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het misdrijf recent heeft plaatsgevonden, namelijk op 5 mei 2022. Hij is hiervoor veroordeeld op 2 september 2022 tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Uit het strafvonnis is gebleken dat eiser wraakgevoelens heeft, onvoorspelbaar is en dat er kans is op recidive. Daarbij heeft hij een gebiedsverbod en contactverbod met het slachtoffer, zijn ex-vriendin, opgelegd gekregen voor drie jaar. De stelling van eiser dat zijn gedrag daarna is verbeterd en dat de staatssecretaris dit had moeten onderzoeken, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft geen immers geen objectieve bewijsstukken overgelegd waaruit zijn positieve gedragsverandering zou moeten blijken. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat op 9 augustus 2023 nog een zitting heeft plaatsgevonden met betrekking tot het wijzigen van de voorwaarden van eiser. Niet is gebleken dat de eerder opgelegde bijzondere voorwaarden, zoals het contactverbod en het gebiedsverbod, hierna zijn opgeheven. Dat het misdrijf in de relationele sfeer en onder invloed (van middelen) zou hebben plaatsgevonden, maakt niet dat er nu geen sprake meer is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging. Vaststaat dat het misdrijf heeft plaatsgevonden in de metro, een openbare plek. Daarnaast maakt het slachtoffer, de ex-vriendin, ook deel uit van de samenleving. De rechtbank merkt daarnaast op dat het middelengebruik van eiser voor zijn eigen risico komt en dit ook aan hem is toe te rekenen. Dat zich sinds het misdrijf geen andere (strafbare) feiten zouden hebben voorgedaan, is geen reden om te concluderen dat geen sprake meer is van een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging. Ook het feit dat eiser wil werken aan zijn problematiek en dat hij dient te worden opgenomen vanwege zijn psychiatrische klachten, neemt deze bedreiging niet meteen weg. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom ook niet.
Inreisverbod en vertrekplicht
18. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de opgelegde vertrekplicht. Nu is komen vast te staan dat eiser niet terug kan naar Eritrea, zal hij een zwervend bestaan leiden en in een situatie terecht komen zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM [7] en artikel 4 van het Handvest [8] , mede gelet op zijn medische klachten.
19. De staatssecretaris heeft ter zitting het inreisverbod en de vertrekplicht ingetrokken. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser niet in een situatie terecht komt zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest, gelet op artikel 10 van de Vw.
20. Nu vaststaat dat de staatssecretaris het inreisverbod en vertrekplicht niet langer handhaaft, dient de rechtbank te beoordelen of eiser in een situatie van materiële deprivatie terecht komt zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat het niet de bedoeling is dat eiser een zwervend bestaan gaat leiden in Nederland en in de illegaliteit verdwijnt. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat het aan eiser zelf is om de nodige inspanningen te verrichten om te voorkomen dat hij in een soortgelijke situatie belandt. Verder zal de medische toestand van eiser niet leiden tot een medische noodsituatie, nu eiser gelet op artikel 10, het tweede lid, van de Vw aanspraak kan blijven maken op noodzakelijke medische zorg. Nu eiser niet heeft aangetoond dat hij de nodige inspanningen heeft verricht en niet is gebleken dat hij in een medische noodsituatie terecht komt, slaagt zijn beroep op artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest niet.
Artikel 8 van het EVRM
21. Eiser stelt zich op het standpunt dat inmenging in zijn familieleven in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser moet de staatssecretaris een belangenafweging maken waarbij rekening wordt gehouden met de ‘guiding principles’. [9] Daarnaast is onvoldoende waarde gehecht aan het feit dat eiser minderjarige kinderen heeft die rechtmatig verblijf hebben in Nederland en dat eiser bezig is met een omgangsregeling. Eiser heeft, ondanks het contactverbod met de ex-vriendin, nog steeds contact met zijn kinderen. Het is in het belang van de kinderen om contact te blijven onderhouden.
22. De staatssecretaris heeft een belangenafweging gemaakt op grond van artikel 8 van het EVRM, welke hij in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het belang van de staat en de bescherming van de openbare orde zwaarder weegt dan het belang van eiser om contact te blijven onderhouden met zijn kinderen. Hierbij heeft de staatssecretaris de aard en de ernst van het gepleegde misdrijf en het gedrag van eiser meegewogen.
23. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat sprake is van familieleven tussen eiser en zijn minderjarige kinderen. De vraag is of de inmenging in dit familieleven gerechtvaardigd is in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. De staatssecretaris heeft aan de hand van de ‘guiding principles’ voldoende gemotiveerd waarom meer gewicht moet worden toegekend aan het algemeen belang van de Nederlandse samenleving om de openbare orde te beschermen dan aan het belang van eiser om in Nederland zijn familieleven te kunnen voortzetten. Hierbij heeft de staatssecretaris in het nadeel van eiser kunnen meewegen dat het misdrijf net iets meer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Daarnaast is van belang dat eiser wraakgerelateerde gevoelens heeft, een gebrek heeft aan inlevingsvermogen en onvoorspelbaar is. Ook bestaat er een kans op recidive. Verder heeft de staatssecretaris in het nadeel kunnen meewegen dat het uitoefenen van het familieleven een gevaar kan vormen voor de ex-vriendin van eiser. Aan eiser is immers een contactverbod en gebiedsverbod gedurende drie jaar opgelegd. Eiser mag gedurende deze periode zijn kinderen alleen spreken via indirect contact onder begeleiding. Tot slot heeft de staatssecretaris voldoende kenbaar rekening gehouden met de belangen van het kind. Hierbij heeft de staatssecretaris erop kunnen wijzen dat het gepleegde misdrijf het leven van de kinderen heeft ontwricht en dat de kinderen ook in hun nadeel kunnen worden geschaad bij omgang met de vader.
Chavez-Vilchez
24. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of aan hem een verblijfsrecht toekomt, zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. [10]
25. De staatssecretaris heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van een asielrelaas geen ruimte is voor een beoordeling of aan eiser een verblijfsrecht toekomt, zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Ter zitting heeft de staatssecretaris nader gemotiveerd dat het beroep op dit arrest niet slaagt, nu de kinderen van eiser de Nederlandse nationaliteit niet bezitten.
26. Alhoewel de staatssecretaris zich in het voornemen en in het bestreden besluit niet heeft uitgelaten over de beoordeling van het arrest Chavez-Vilchez, heeft de staatssecretaris ter zitting zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser niet slaagt. Voor een geslaagd beroep het arrest Chavez-Vilchez moet eiser namelijk aan voorwaarden voldoen om van een Chavez-verblijfsrecht te kunnen spreken. [11] Eén van deze voorwaarden is dat de minderjarige kinderen van eiser in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Nu eiser niet heeft onderbouwd dat zijn kinderen de Nederlandse nationaliteit bezitten en dit verder ook niet uit de overgelegde stukken blijkt, komt aan eiser geen verblijfsrecht toe op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
Evenredigheid
27. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat de staatssecretaris de gevolgen van het bestreden besluit onvoldoende kenbaar heeft afgezet tegen de beperkingen van eisers rechten die zouden moeten worden gewaarborgd. Eiser wijst hierbij op het feit dat hij is aangewezen op een leven in de illegaliteit. Om deze reden kan hij geen legaal inkomen verwerven of verkrijgen, kan hij zich niet verzekeren voor ziektekosten en kan hij zich niet inschrijven voor een woning. Verder zal zijn klinische opname en behandeling geen doorgang kunnen vinden. Ook wordt het herstel van contact met zijn kinderen en omgang met zijn kinderen bemoeilijkt. Ter zitting wijst eiser verder op Informatiebericht 2023/57 waaruit zou blijken dat bij weigering van bescherming de gevolgen evenredig moeten zijn met de gevolgen die het besluit met zich meebrengt.
28. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat alle belangen van eiser reeds zijn meegewogen bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Uit deze beoordeling blijkt dat de belangen van de overheid zwaarder wegen dat de belangen van eiser om met een verblijfsvergunning in Nederland te mogen wonen.
29. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [12] dient de staatssecretaris een afgewogen en deugdelijke motivering te geven over de vraag welke gevolgen het bestreden besluit heeft voor eiser en of deze gevolgen evenredig zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel. Hierbij dient de staatssecretaris onderscheid te maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangen en omstandigheden van eiser voldoende en kenbaar heeft betrokken bij de besluitvorming. Zo heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat eiser nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Ook heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat eiser niet in een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest terecht komt. Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit onevenredige gevolgen met zich brengt voor eiser, nu hij niet hoeft te vertrekken naar zijn land van herkomst. De verwijzing van eiser naar het Informatiebericht 2023/57, leidt niet tot een ander oordeel. Dit Informatiebericht ziet immers op artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn, dat niet van toepassing is in de zaak van eiser.

Conclusie en gevolgen

30. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris met de intrekking van het inreisverbod en de vertrekplicht tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser, voor zover dat hiertegen is gericht. Om deze reden is het beroep van eiser gegrond en zal de staatssecretaris de door eiser gemaakte proceskosten dienen te vergoeden. De rechtbank ziet echter aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb [13] te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven voor zover dat betrekking heeft op de asielaanvraag, nu de staatssecretaris wel deugdelijk en voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond.
31. Omdat het beroep van eiser gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674, bestaande uit twee punten voor de verrichte proceshandelingen (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting), met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit voor zover dat betrekking heeft op de asielaanvraag van eiser in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder j, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Richtlijn 2011/95/EU.
6.Arresten van het Hof van Justitie van 6 juli 2023 (C-8/22, C-663/21 en C-402/22),
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Zie de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 2 augustus 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300, Boultif tegen Zwitserland; en 18 oktober 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099, Üner tegen Nederland.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
11.Paragraaf B10/2.2 van de Vc.
12.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
13.Algemene wet bestuursrecht.