ECLI:NL:RBDHA:2023:14518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
09/767013-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van herkenning van een verdachte door verbalisanten en vrijspraak voor meerdere inbraken en diefstallen

Op 27 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere inbraken en diefstallen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser, en de raadsman van de verdachte, mr. F.J.E. Hogewind, aanwezig waren. De verdachte is vrijgesproken van drie inbraken en vijf diefstallen uit een auto, maar is wel veroordeeld voor drie woninginbraken, waarvan één in vereniging, en voor verzet met geweld tegen een politieambtenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herkenning van de verdachte door verbalisanten onvoldoende betrouwbaar was om als bewijs te dienen. Dit leidde tot de vrijspraak voor de meeste tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, wat heeft geleid tot een gematigde straf. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarnaast verschillende vorderingen van benadeelde partijen afgewezen, omdat de verdachte van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden, is vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/767013-17, 09/767106-17 en 09/765031-18
Datum uitspraak: 27 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 augustus 2018, 13 november 2018, 26 juni 2019 (alle pro forma) en 12 en 13 september 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.J.E. Hogewind naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het enorme tijdsverloop en de daarbij komende schending van de rechten van de verdediging. Ten aanzien van feit 1 op dagvaarding II heeft de raadsman betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder feit 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat aan de verdachte aanzienlijk meer feiten ten laste zijn gelegd dan in de zaken van de medeverdachten waar sprake is geweest van een sepot respectievelijk waarbij het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging. Ook het strafblad van de verdachte is anders dan van de hiervoor bedoelde medeverdachten, in die zin dat de verdachte in tegenstelling tot hen vaker met politie en justitie in aanraking is geweest voor (onder meer) inbraken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Verder stelt de rechtbank vast dat sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn voor berechting in strafzaken. De rechtbank heeft ter terechtzitting in reactie op het(zelfde) gevoerde preliminaire verweer gemotiveerd uiteengezet dat de officier van justitie ondanks die overschrijding ontvankelijk is in de vervolging. Die beslissing is vastgelegd in het proces-verbaal van de zitting. De rechtbank verwijst naar die beslissing. De rechtbank zal bij een eventuele bewezenverklaring en strafoplegging rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het bij het bij dagvaarding I onder 6 tenlastegelegde en dagvaarding II onder 6 tenlastegelegde en tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 1 tot en met 5, bij dagvaarding II onder 1 tot en met 5 en het bij dagvaarding III tenlastegelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I onder 1 tot en met 6, het bij dagvaarding II onder 1 tot en met 6 en het bij dagvaarding III tenlastegelegde.
4.3.
Vrijspraak
Algemene overweging ten aanzien van de waardering van herkenning van een verdachte door verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een herkenning van een verdachte door een verbalisant de nodige behoedzaamheid dient te worden betracht, zeker indien deze van doorslaggevend belang is voor het bewijs. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van herkenningen aan de hand van camerabeelden is onder meer van belang wat de kwaliteit van de beelden is, de vraag of bewegende beelden dan wel foto’s (stills) zijn bekeken, en in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang de aard, intensiteit en frequentie van de eerdere contacten tussen de verbalisant en de verdachte, het tijdsverloop sinds die contacten, het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten en de wijze waarop de herkenning tot stand is gekomen (in onderling overleg of onafhankelijk van elkaar; met of zonder voorinformatie).
De officier van justitie heeft er voor alle hierna te bespreken feiten op gewezen dat zonder meer duidelijk was dat de verdachte voor het onderzoeksteam van de politie een bekende was, vanwege dit langlopende onderzoek alsmede een eerder politieonderzoek waarin hij voorkwam. De rechtbank stelt evenwel vast dat die informatie zich niet in het dossier bevindt.
Dagvaarding I
Ten aanzien van de woninginbraak in Beekbergen (feit 1)
Aangever [naam 1] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak, gepleegd op 13 februari 2018 tussen 21:00 uur en 22:39 uur te Beekbergen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2018 blijkt dat de verdachte de beschikking heeft gehad over een personenauto van het merk Citroën, type C5, met het kenteken [nummer 1] . Uit de bakengegevens van deze auto volgt dat de auto op 13 februari 2018, binnen de tijdspanne waarin de inbraak heeft plaatsgevonden, in de buurt van de plaats delict heeft stilgestaan. Tot slot bevinden zich twee processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 2] in het dossier. In het eerste proces-verbaal staat beschreven dat op beelden van de benzinepomp Ypenburg te zien is dat op 13 februari 2018 om 18:58 uur de Citroën C5 komt aanrijden en stopt. Ook zegt de verbalisant te zien dat [medeverdachte 1] en de verdachte in de auto zitten. In het tweede proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat op beelden van benzinepomp De Schaars te zien is dat de Citroën C5 op 13 februari 2018 om 21:58 uur komt aanrijden en dat [medeverdachte 1] en de verdachte zich in de auto bevinden.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden onvoldoende betrouwbaar zijn om als bewijsmiddel te gebruiken. De verbalisant heeft niet opgeschreven aan welke persoonskenmerken hij de verdachte herkent en ook niet waar hij de verdachte van kent. Van de persoon die de verbalisant heeft herkend als de verdachte zijn op de stills van de camerabeelden in het dossier niet voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken te zien. De bakengegevens van de auto zijn op zichzelf onvoldoende om te kunnen concluderen dat de verdachte betrokken was bij deze woninginbraak. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken
Ten aanzien van de diefstal uit een auto aan de [adres 14] in Den Haag (feit 2)
Volgens aangever [naam 3] is in de periode van 13 februari 2018 om 17:30 uur tot en met 14 februari 2018 om 06:45 uur een inbraak gepleegd in zijn bestelauto en is daarbij gereedschap weggenomen. In het dossier bevinden zich bakengegevens van eerdergenoemde Citroën C5 waaruit blijkt dat deze auto tussen 01:56 uur en 2:12 uur stil staat in de buurt van de plaats delict. Verder zijn er telecomgegevens van het telefoonnummer [nummer 2] – volgens de politie in gebruikt bij de [medeverdachte 1] – en het telefoonnummer [nummer 3] – volgens de politie in gebruik bij de verdachte. Beide telefoons zouden op 14 februari 2018 rond 2.00 uur in de nacht verbinding hebben gemaakt met het basisstation [adres 2] in Den Haag dat de [adres 14] onder zijn dekkingsgebied heeft. De in het dossier genoemde camerabeelden van de tankstations Ypenburg en Shell De Schaars van eerder op de avond van 13 februari zijn hiervoor reeds onder feit 1 besproken.
Gelet op wat de rechtbank onder feit 1 over de herkenningen van de verdachte op de camerabeelden heeft overwogen, kunnen deze evenmin tot bewijs dienen dat de verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd. Op basis van de bakengegevens en telecomgegevens kan hoogstens worden vastgesteld dat de verdachte binnen de ruime tijdspanne waarin de diefstal heeft plaatsgevonden in de buurt is geweest van de plaats delict, maar dat is niet voldoende om te kunnen concluderen dat hij betrokken was bij deze diefstal. Dat betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd en dat hij van dit feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto in Hazerswoude-Dorp (feit 3)
In de periode van 28 maart 2018 om 17:00 uur tot en met 29 maart 2018 om 07:00 uur heeft er volgens aangever [naam 4] een inbraak in een bestelbus plaatsgevonden. Ook ten aanzien van dit feit bevat het dossier bakengegevens, nu van een Seat Ibiza met kenteken [nummer 4] die op naam stond van de vriendin van de [medeverdachte 1] . Deze Seat heeft op 29 maart 2018 tussen 01:19 uur en 01:39 uur stilgestaan op de [adres 3] in Hazerswoude-Dorp ter hoogte van nummer 35, op korte afstand van de plaats delict. Tussen 02:48 uur en 03:08 uur heeft de Seat hier wederom stil gestaan. De eerstvolgende stop hierna was op de [adres 4] in Den Haag, nabij de woning van de [medeverdachte 1] en vervolgens wordt de Seat in de omgeving van de woning van de moeder van de verdachte geparkeerd. In het dossier bevinden zich ook telecomgegevens waaruit volgt dat de telefoon van de [medeverdachte 1] op 29 maart 2018 om 00:34 uur en 01:07 uur verbinding maakt met de basisstations aan de [adres 5] in Benthuizen en de [adres 6] in Hazerswoude. Deze locaties sluiten aan bij de route van de Seat. Tot slot worden er camerabeelden van 29 maart 2018 van de tankstations BP De Boogaard en BP Ypenburg genoemd waarop de verdachte en de [medeverdachte 1] te zien zouden zijn, doch hiervan ontbreekt het proces-verbaal.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bakengegevens hoogstens kan worden vastgesteld dat de verdachte binnen de ruime tijdspanne waarin de diefstal heeft plaatsgevonden tweemaal in de buurt is geweest van de plaats delict, maar dat dit niet voldoende is om te kunnen concluderen dat de verdachte deze diefstal heeft gepleegd. Ook van dit feit zal de rechtbank de verdachte – wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs – vrijspreken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto in Capelle aan den IJssel (feit 4)
Aangevers [naam 5] en [naam 6] hebben ieder aangifte gedaan van een autoinbraak. Beide inbraken zouden zijn gepleegd in de periode van 29 maart 2018 tot en met 30 maart 2018.
In dit dossier zijn bakengegevens van de eerdergenoemde Seat gevoegd, waaruit blijkt dat de Seat op 30 maart 2018 tussen 03:35 uur en 05:55 uur op het Wisselspoor in Capelle aan den IJssel heeft stilgestaan, nabij de plekken waar de inbraken zijn gepleegd. Daarna zou de Seat een korte stop op de [adres 4] in Den Haag – nabij de woning van de [medeverdachte 1] – hebben gemaakt en daarna nabij de woning van de moeder van de verdachte geparkeerd zijn. Uit de telecomgegevens is volgens de politie naar voren gekomen dat het telefoonnummer [nummer 2] – volgens de politie het telefoonnummer van de [medeverdachte 1] – op 30 maart 2018 om 02:00 uur verbinding heeft gemaakt met een basisstation aan het [adres 7] in Zevenhuizen. Deze locatie zou aansluiten bij de locatie van de Seat op dat moment. Ook in dit dossier wordt verwezen naar camerabeelden van de tankstations BP Ypenburg op 29 maart 2018 en BP De Boogaard op 30 maart 2018 waarop de verdachte te zien zou zijn, maar het proces-verbaal hiervan ontbreekt.
Ook ten aanzien van dit feit is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bakengegevens hoogstens kan worden vastgesteld dat de verdachte binnen de ruime tijdspanne waarin de diefstallen hebben plaatsgevonden in de buurt is geweest van de plaatsen delict, maar dat dit niet voldoende is om te kunnen concluderen dat de verdachte deze twee diefstallen heeft gepleegd. Omdat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zal de verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto in Hoofddorp (feit 5)
Aangever [naam 7] heeft aangifte gedaan van een autoinbraak gepleegd tussen 30 maart 2018 en 3 april 2018. Daarnaast is uit de bakengegevens van de Seat gebleken dat de Seat op 30 maart 2018 tussen 23:20 uur en 23:29 uur bij tankstation BP Ypenburg heeft stilgestaan. Tussen 00:02 uur en 00:28 uur zou de Seat op de [adres 8] in Hoofddorp ter hoogte van nummer 52 hebben stilgestaan, op vier minuten lopen van de plaats delict. Vervolgens zou de Seat naar de [adres 9] in Den Haag zijn gereden, nabij de woning van de verdachte en daar op 31 maart 2018 tussen 01:00 en 01:20 uur stil hebben gestaan. Tussen 01:23 uur en 01:25 uur zou de Seat bij tankstation BP De Boogaard in Rijswijk hebben gestaan. Na meerdere stops zou de Seat om 04:26 uur een korte stop op de [adres 4] in Den Haag hebben gemaakt, nabij de woning van [medeverdachte 1] . Vanaf 04:30 uur tot en met 13:24 uur zou de Seat op de [adres 9] in Den Haag geparkeerd hebben gestaan. Volgens de politie is dat nabij de woning van de verdachte. Tot slot wordt verwezen naar camerabeelden van de tankstations BP Ypenburg en BP De Boogaard waarop de verdachte en de [medeverdachte 1] te zien zouden zijn, doch hiervan ontbreekt het proces-verbaal.
Ook hier is de rechtbank van oordeel dat de alleen de bakengegevens van de auto onvoldoende zijn om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte deze diefstal heeft gepleegd. De verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal uit een auto in Bergschenhoek (feit 6)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 6 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Dagvaarding II
Ten aanzien van de inbraak bij een bakkerij in [woonplaats] (feit 4)
Aangever [naam 8] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn bakkerij in [woonplaats] . De inbraak zou zijn gepleegd in de periode van 12 november 2016 tot en met 14 november 2016. Bij de inbraak is de inhoud van een kluis van vermoedelijk € 800,00 meegenomen. Uit verder onderzoek is gebleken dat de verdachte de gebruiker is van het telefoonnummer [nummer 5] . Op 14 november 2016 heeft volgens de politie het telefoonnummer [nummer 5] vanaf 01:26 uur tot en met 03:11 uur gebruik gemaakt van basisstations van KPN in [woonplaats] . De bakkerij van [naam 8] , gevestigd op de [adres 10] te [woonplaats] , ligt volgens de politie binnen het bereik van de gebruikte basisstations.
Op basis van de telecomgegevens kan hoogstens worden vastgesteld dat de verdachte binnen de ruime tijdspanne waarin de inbraak heeft plaatsgevonden in de buurt is geweest van de plaats delict. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat het de verdachte is geweest die in deze bakkerij heeft ingebroken. Ander bewijs is niet voorhanden. Het tenlastegelegde feit kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de woninginbraak in Beek en Donk (feit 5)
Aangever [naam 9] heeft aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning, gepleegd op 23 november 2016 te Beek en Donk. De aangever heeft camerabeelden van zijn woning aan de politie verstrekt waarop te zien is dat twee mannen op het balkon klimmen en met breekijzers de balkondeur naar de slaapkamer forceren en zich de toegang tot de slaapkamer verschaffen. Op de camerabeelden is [medeverdachte 2] als een van die mannen door verbalisant [naam 10] herkend. Verder zijn twee schoensporen in de woning veiliggesteld waarvan de politie na een vergelijkend schoensporenonderzoek concludeert dat deze zijn veroorzaakt met schoenen soortgelijk aan de schoenen van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend iets met deze inbraak te maken te hebben gehad.
Volgens het proces-verbaal van vergelijkend schoensporenonderzoek kon vanwege het ontbreken van karakteristieke overeenkomsten niet worden vastgesteld dat de schoensporen op de plaats delict daadwerkelijk zijn veroorzaakt met de schoenen van de verdachte. Het dossier bevat verder geen andere concrete aanknopingspunten die op betrokkenheid van de verdachte bij deze inbraak wijzen. De rechtbank acht het tenlastegelegde feit daarom niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de diefstal van gereedschap in Hendrik-Ido-Ambacht (feit 6)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 6 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen voor feiten 1 tot en met 3 van dagvaarding II en dagvaarding III
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding II
Ten aanzien van de woninginbraak in Zwolle (feit 1)
Aangeefster [naam 11] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak aan de [adres 11] in Zwolle, gepleegd op 10 januari 2017.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte op 10 januari 2017 samen met drie anderen in een door hem gehuurde auto is aangetroffen met de buit van de woninginbraak in Zwolle, vlak nadat die woninginbraak heeft plaatsgevonden. Tevens zijn in de auto breekijzers, schroevendraaiers, donkere kleding, mutsen en handschoenen aangetroffen, hetgeen aannemelijk maakt dat de verdachten door gebruikmaking van deze voorwerpen de inbraak hebben gepleegd. De verdachte zat ten tijde van de aanhouding als passagier op de achterbank, samen met [medeverdachte 2] , op welke plek ook de gestolen sieraden en de breekvoorwerpen zijn aangetroffen. Verder is op grond van sporenonderzoek geconcludeerd dat twee schoensporen die in de woning zijn aangetroffen zijn veroorzaakt met schoenen soortgelijk aan de schoenen die [medeverdachte 2] aan had.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen. De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van de woninginbraak in Eerbeek (feit 2)
Aangever [naam 12] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak aan de [adres 12] in Eerbeek, gepleegd op 7 januari 2017. Zoals uit de bewijsmiddelen voor feit 1 van dagvaarding II volgt, is de verdachte op 10 januari 2017 in een auto aangehouden met daarin de buit die eerder die avond uit een woning in Zwolle was gestolen. In de auto die op naam van de verdachte was gehuurd, is tevens een navigatiesysteem van Garmin aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat die Garmin op 7 januari 2017 verschillende posities tussen Rijswijk en Eerbeek aanstraalde, en van 19:36 uur tot 20:14 uur de positie [adres 12] aanstraalde. Gezien wordt dat de telefoon van de verdachte met de Garmin meebeweegt, maar vermoedelijk op de weg naar Eerbeek wordt uitgezet en op de terugweg weer aangaat. De verdachte heeft bij de politie noch ter terechtzitting hier een verklaring voor willen geven.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – volgt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd. Het dossier bevat daartoe onvoldoende concrete aanknopingspunten. Van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt hij dan ook vrijgesproken.
Ten aanzien van de woninginbraak op de [adres 13] in Ridderkerk (feit 3)
Aangever [naam 13] heeft aangifte gedaan van een woninginbraak gepleegd op 6 januari 2017 te Ridderkerk. De politie heeft opgeschreven dat na onderzoek aan het eerder genoemde Garmin navigatiesysteem is vastgesteld dat de Garmin op 6 januari 2017 de volgende posities heeft aangestraald: om 16:37 uur nabij de [adres 9] in Den Haag (de verdachte is woonachtig aan de [adres 9] ) en van 19:14 uur tot 19:58 uur de [adres 13] te Ridderkerk, waar zich de woning bevindt waar die dag tussen 18:15 en 20:45 uur is ingebroken.
De rechtbank concludeert dat de tijdstippen waarop door de Garmin de [adres 13] in Ridderkerk is aangestraald vallen binnen de tijdstippen waartussen de inbraak is gepleegd. De Garmin is aangetroffen in een door de verdachte gehuurde auto waarin de verdachte enkele dagen later is aangehouden met de buit van een woninginbraak in Zwolle. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit de bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – volgt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd. Het dossier bevat daartoe onvoldoende concrete aanknopingspunten. Van dat onderdeel van de tenlastelegging wordt hij dan ook vrijgesproken.
Dagvaarding III
Ten aanzien van het verzet (parketnummer 09/765031-18)
Zoals uit de bewijsmiddelen volgt wordt de aangifte van verbalisant [naam 14] ondersteund door de bevindingen van zijn collega [naam 15] . De verdachte heeft verklaard dat hij is gaan rennen, omdat hij voor de politie wilde vluchten. Toen [naam 14] zich als politieagent kenbaar maakte en hem tegen wilde houden, is hij hard tegen hem aan gerend. [naam 14] heeft hier letsel aan overgehouden.
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding II
1.
hij op 10 januari 2017 te Zwolle, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning ( [adres 11] ) twee juwelendoosjes met inhoud (sieraden) en een alarmpistool, toebehorende aan [naam 11] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen sieraden en alarmpistool onder hun bereik te hebben gebracht door middel van verbreking van een deur van voornoemde woning door deze met een breekvoorwerp open te wrikken/breken;
2.
hij op 07 januari 2017 te Eerbeek, gemeente Brummen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning ( [adres 12]
16) 4 paar zilveren manchetknopen en een gouden broche en een autosleutel (Toyota Aygo), toebehorende aan [naam 12] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen manchetknopen en broche en sleutel onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van verbreking van een raam van voornoemde woning door deze met twee schroevendraaiers open te wrikken;
3.
hij op 06 januari 2017 te Ridderkerk, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een woning ( [adres 13] ) diverse sieraden (ketting en ringen) en zilveren bestek, toebehorende aan [naam 13] , zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en die weg te nemen sieraden en beste
konder zijn bereik te hebben gebracht door middel van verbreking van deuren van voornoemde woning door deze met een betonnen band open te breken en open te trappen;
Dagvaarding III
hij op 24 mei 2018 te 's-Gravenhage, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [naam 14] , hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten als politieambtenaar in burger behulpzaam zijn bij de aanhouding van de verdachte, door met kracht tegen deze
[naam 14]op te lopen waardoor deze ten val is gekomen terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond op de arm/elleboog bij die
[naam 14]ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele veroordeling geen langere gevangenisstraf dient te worden opgelegd dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft gewezen op de forse overschrijding van de redelijke termijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie woninginbraken waarvan een in vereniging, en heeft zich met geweld verzet tegen een politieambtenaar. Wat de woninginbraken betreft is het een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten, waarbij een vreemde een woning binnengaat en waardevolle en persoonlijke spullen meeneemt, een grote impact hebben op en gevoelens van onveiligheid tot gevolg kunnen hebben bij, niet alleen bij de bewoners maar ook andere bewoners in de buurt. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij geen rekening heeft gehouden met wat zijn handelen voor de slachtoffers zou betekenen. Daarnaast heeft de verdachte zich met geweld verzet bij zijn aanhouding, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de betreffende politieambtenaar letsel heeft opgelopen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 augustus 2023, waaruit volgt dat de verdachte eerder en veelvuldig voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen. Gelet op het feit dat de verdachte laatstelijk op 16 september 2022 door deze rechtbank is veroordeeld, is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting in strafzaken in deze zaak is aangevangen op 16 mei 2018, de datum dat de verdachte in verzekering is gesteld. Omdat het onderhavige vonnis op 27 september 2023 zal worden uitgesproken, is de redelijke termijn in ernstige mate, te weten met ruim drie jaren, overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de straf tot gevolg moet hebben.
Conclusie
De rechtbank acht, mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor woninginbraken in geval van veelvuldige recidive, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Gelet op de ernstige overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank deze straf echter matigen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5
[naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.104,05, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit geheel uit materiële schade.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 6
[naam 16] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 96,69, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 5
[naam 9] en [naam 18] hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces en vorderen een schadevergoeding van € 82.076,25 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.104,05, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 6
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 96,69, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 5
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen tot een bedrag van € 19.863,12, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen voor het overige.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5 en ten aanzien van dagvaarding II, feit 5
De verdediging heeft ten aanzien van deze vorderingen geen standpunt ingenomen.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 6
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is en derhalve dient te worden afgewezen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 6
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 5
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 63, 181 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 en de bij dagvaarding II onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding II onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding III ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding II feit 1:
diefstal door twee of meer personen, waarbij de schuldige zich de toegang
tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2 en feit 3 primair, telkens
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
ten aanzien van dagvaarding III:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 5
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 7] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
Ten aanzien van dagvaarding I, feit 6
bepaalt dat de benadeelde partij [naam 16] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
Ten aanzien van dagvaarding II, feit 5
bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 9] en [naam 18] niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. M. Diepenhorst, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2023.
n.