ECLI:NL:RBDHA:2023:14465

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
22/458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en intrekking van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, vertegenwoordigd door mr. K. Azzaimoun. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd per 1 maart 2021 beëindigd en teruggevorderd over een periode van meer dan vier jaar, op basis van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverstrekking. Verweerder concludeerde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van diverse stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekeningen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij recht op bijstand had, ondanks de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in staat was om het recht op bijstand vast te stellen op basis van de beschikbare informatie, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en het voldoen aan de inlichtingenplicht voor het verkrijgen van bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: mr. S. van der Eijk,
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

gemachtigde: mr. K. Azzaimoun.

Inleiding

Bij besluit van 15 juni 2021 (primair besluit I) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) beëindigd per 1 maart 2021.
Bij besluit van 18 juni 2021 (primair besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering ingetrokken over de periode van 2 januari 2017 tot en met 28 februari 2021 en de te veel betaalde uitkering teruggevorderd tot een bedrag van € 44.531,32.
Met het bestreden besluit van 1 december 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen
:eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 2011, onderbroken door periodes waarin zij werkte, een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Thans in geding zijn de periodes van 2 januari 2017 tot en met 6 april 2017, 7 februari 2018 tot en met 2 juli 2018 en 22 augustus 2018 tot en met 31 december 2018, 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 en van 1 januari 2021 en 28 februari 2021 (inclusief het gereserveerde vakantiegeld).
1.1.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandverstrekking is eiseres twee keer bij verweerder op gesprek geweest. Er is naar de bankafschriften gekeken van haar bankrekeningen en de bankrekening van haar minderjarige zoon. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 15 juni 2021 .
In het rapport wordt voor zover hier relevant melding gemaakt van contante stortingen, bijschrijvingen van derden,
money transfersvia Western Union, en inkomsten uit verhuur. Eiseres is in dat kader ook om een toelichting op de ontvangen bedragen gevraagd.
1.2.
In bezwaar heeft eiseres nog nadere verklaringen gegeven over de herkomst van de bedragen.
1.3.
Verweerder heeft naar aanleiding van het rapport fraudeonderzoek de primaire besluiten genomen. Deze heeft verweerder gehandhaafd bij het bestreden besluit. Aan de beëindiging per 1 maart 2021 en de intrekking en terugvordering over de periode van
2 januari 2017 tot en met 28 februari 2021 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de stortingen en bijschrijvingen, waardoor verweerder op grond van artikel 54, derde lid eerste volzin en artikel 58, eerste lid van de Pw gehouden was de bijstand in te trekken en terug te vorderen. Het recht op bijstand is volgens verweerder niet meer vast te stellen door de onduidelijke financiële situatie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verklaringen die eiseres heeft gegeven over de herkomst van de bedragen niet eenduidig zijn en niet met objectiveerbare en verifieerbare stukken zijn onderbouwd. Het had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij de stortingen en bijschrijvingen moest melden. Tot slot is volgens verweerder geen sprake van dringende redenen om van de terugvordering af te zien.
2. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartegen aangevoerd dat zij eenduidige verklaringen heeft gegeven over de herkomst van de stortingen en bijschrijvingen waarmee ze aannemelijk heeft gemaakt dat de bedragen niet van haar of voor haar bestemd waren. Verder heeft zij aangevoerd dat voldoende duidelijkheid bestaat over haar financiële situatie en dat de stortingen en bijschrijvingen als controleerbare inkomsten zijn aan te merken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de uitkering van eiseres heeft beëindigd, ingetrokken en teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van beroepsgronden zoals die haar zijn gebleken.
3.1.
De rechtbank gaat er gelet op het verhandelde ter zitting vanuit dat zijdens eiseres niet wordt betwist dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Tevens is gebleken dat eiseres geen gronden (meer) richt tegen de beëindiging van de bijstandsuitkering. Het beroep van eiseres richt zich tegen het standpunt van verweerder dat eiseres in het geheel geen recht op bijstand had. Volgens eiseres had verweerder het recht op bijstand kunnen vaststellen, althans kunnen schatten, nu verweerder over de overzichten van transacties via bankrekeningen en Western Union beschikte, zodat verweerder het recht op bijstand niet had mogen intrekken, maar voor zover nodig had moeten herzien.
3.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar kennelijke stelling dat met de verstrekking van de gevraagde bankafschriften en het transactie overzicht van Western Union voor verweerder voldoende inzichtelijk zou moeten zijn wat de financiële situatie van eiseres is geweest, dat wil zeggen zonder nadere toelichting van de context van de stortingen en bijschrijvingen, en dat eiseres daarmee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ondanks de schending van de inlichtingenplicht recht op bijstand had.
3.3.
De rechtbank overweegt in dat verband dat eiseres geen duidelijkheid heeft gegeven over waar de gesignaleerde gelden, los van de verzwegen huurinkomsten, vandaan kwamen en dat zij zelfs tegenstrijdige verklaringen heeft gegeven. Enig objectief en verifieerbaar bewijs van haar verklaringen heeft eiseres niet overgelegd. De diverse ongespecificeerde kwalificaties dat het hier zou gaan om gelden van familieleden of ‘mensen van de kerk’ of opbrengsten uit verkoop op marktplaats, dan wel stortingen door of naar ene Roberto Polanen in verband met drugshandel, zijn hierdoor onbruikbaar voor de bepaling van de aard van de stortingen en bijschrijvingen. Daarmee is niet inzichtelijk of aan de stortingen en bijschrijvingen commerciële activiteiten ten grondslag liggen – hoewel eiseres onder meer heeft gesteld dat sprake is van verkopen op marktplaats – dan wel schenkingen al dan niet voor levensonderhoud of leningen door derden. Hierdoor valt ook niet te bepalen in hoeverre de stortingen en bijschrijvingen een (min of meer) volledig beeld geven van de financiële situatie van eiseres. Dit komt voor risico van eiseres.
3.4.
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat hoewel ten aanzien van de financiële situatie van eiseres niet iedere informatie ontbreekt, toch te weinig inzicht in die situatie bestaat voor het oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij ondanks de schending van de inlichtingenplicht recht op bijstand had. Verweerder was dan ook niet in staat om op basis van de bankafschriften en het overzicht van transacties via Western Union, al dan niet schattenderwijs, te komen tot een vaststelling van het bestaan van daadwerkelijk recht op bijstand.
3.5.
Het beroep ten aanzien van de intrekking van het recht op bijstand slaagt daarom niet.
3.6.
De rechtbank constateert dat eiseres geen afzonderlijke gronden heeft gericht tegen de terugvordering.
4. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr.Y. Al-Qaq, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.