ECLI:NL:RBDHA:2023:14374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
09.315508.22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling met verminderde toerekeningsvatbaarheid

Op 26 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 3 december 2022 in Leiden zijn zoon heeft geprobeerd te verwurgen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand en de invloed van alcohol. Tijdens de zitting op 12 september 2023 heeft de officier van justitie, mr. A.J. Algera, gepleit voor bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.J.G. Dudink, heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen opzet had op het delict. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van zijn daden, zoals blijkt uit zijn verklaringen na het incident. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling gegrond op de verklaringen van de verdachte en de getuigen, en heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandeling voor alcoholgebruik, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/315508-22
Datum uitspraak: 26 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 12 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H.J.G. Dudink naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 september 2023 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 december 2022 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen de nek van die [slachtoffer] met zijn arm heeft omklemd en/of vastgepkt en/of die [slachtoffer] in een nekklem heeft genomen en/of (vervolgens) die nek van die [slachtoffer] omklemd heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 december 2022 te Leiden zijn zoon, [slachtoffer] , heeft mishandeld door de nek van die [slachtoffer] met zijn arm te omklemmen en/of vast te pakken en/of die [slachtoffer] in een nekklem te nemen en/of (vervolgens) die nek van die [slachtoffer] omklemd te houden.
3. De bewijsbeslissing
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen in verband met het ontbreken van enig opzet van de verdachte op het delict.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022363145, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 42).
1. Het proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , opgemaakt op 3 december 2022, voor zover inhoudende (p. 7, 8):
Op 3 december 2022 waren wij te Leiden. Wij zagen dat de jongen amper reageerde. Wij zagen dat de jongen zijn ogen half gesloten had. Wij zagen dat hij slap onderuit gezakt op de bank lag.
Wij hoorden de man hierop antwoorden: "Ik heb mijn zoon gewurgd. Ik had hem van achteren vast met mijn arm om zijn nek heen, ik wilde mijn zoon dood hebben. Als ik nog even had doorgedrukt dan was hij er niet meer.”
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 december 2022, voor zover inhoudende (p. 24, 25):
Op 3 december 2022 sprak ik met het [slachtoffer] .
Toen sprong mijn vader mij om mijn nek, dat is 110 kilo. Ik kon toen niets meer doen. Hij had mij toen in een nekklem en toen werd het snel zwart.
Ik weet niet hoe lang ik ben weggeweest. Ik kwam af en toe een beetje bij maar zakte gelijk weer weg. Ik kon moeilijk ademhalen.
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling door de rechter-commissaris, opgemaakt op 5 december 2022, voor zover inhoudende (onder 5):
Ik had hem in een verwurging, dus ik wist wel waar ik mee bezig was, maar ik dacht dat ik op tijd los kon laten.
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 8 december 2022, voor zover inhoudende (p. 39):
Ik wilde hem een nek klem aanleggen. Een verwurginkje. Dat heb ik gedaan.
3.4
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 3 december 2022 zijn zoon [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) in een nekklem heeft genomen, waarna die [slachtoffer] het bewustzijn heeft verloren.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het feit, omdat hij op dat moment vanwege zijn psychische toestand niet kon begrijpen dat hij een strafbaar feit pleegde.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte slechts dan aan een bewezenverklaring van het opzet in de weg als bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
De rechtbank overweegt dat de verdachte even na zijn handelen tegen de politie heeft verklaard: ‘Ik heb mijn zoon gewurgd. Ik had hem van achteren vast met mijn arm om zijn nek heen, ik wilde mijn zoon dood hebben. Als ik nog even had doorgedrukt dan was hij er niet meer.’ Op 5 december 2023 – twee dagen na het incident – heeft de verdachte bij de rechter-commissaris verklaard: ‘Ik had hem in een verwurging, dus ik wist wel waar ik mee bezig was, maar ik dacht dat ik op tijd los kon laten.’ Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat de verdachte zich bewust was van wat hij deed. Ook uit de Pro Justitia-rapportage (zie verder onder 6.3) is niet gebleken dat bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen ontbrak. Dat de verdachte ter terechtzitting van 12 september 2023 heeft verklaard dat hij zich het incident niet meer konherinneren, maakt dat niet anders.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is, of de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . De rechtbank overweegt dat het dichtknijpen en dichtgeknepen houden van een keel in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Op die plaats bevinden zich namelijk kwetsbare en vitale weke delen van de hals. Ook zou een gebrek aan zuurstof tot een hersenbeschadiging kunnen leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het handelen van de verdachte had kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
De rechtbank is daarom van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 3 december 2022 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] in een nekklem heeft genomen en (vervolgens) die nek van die [slachtoffer] omklemd heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft betoogd dat sprake was van psychische overmacht. Daartoe heeft hij aangevoerd dat bij de verdachte sprake is van (dubbele) PTSS en dat het feit hem daarom niet kan worden toegerekend. De verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van een beroep op psychische overmacht.
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat de bewezenverklaarde handeling voortkwam uit een van buiten komende drang waaraan de verdachte geen weerstand kon bieden. Het dossier, waaronder ook het Pro Justitia-rapport (zie verder onder 6.3), bevat geen aanknopingspunten om psychische overmacht aan te kunnen nemen. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris zelfs verklaard dat hij wel wist waar hij mee bezig was en dat hij de nekklem wilde aanleggen. Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Gelet op de hierna onder 6.3 weergegeven conclusie uit de Pro Justitia rapportage, met welke conclusies de rechtbank zich kan verenigen, acht de rechtbank verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit wel verminderd toerekeningsvatbaar. Er zijn echter geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte volledig uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dient te worden toegepast.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zijn zoon in een nekklem genomen waardoor zijn zoon het bewustzijn heeft verloren. De verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De gevolgen van de nekklem hadden veel ernstiger kunnen zijn.
Strafblad
De verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage van 2 maart 2023, opgesteld door drs. J.J. van der Weele, psycholoog. De deskundige concludeert het volgende. De verdachte heeft zelf aangegeven last te hebben van een Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). In het onderzoek worden daarvoor ook wel aanwijzingen gevonden, maar deze zijn niet van zodanige ernst dat de verdachte daardoor niet meer normaal kan functioneren. De deskundige acht het niet aannemelijk dat de stressklachten van de verdachte vooral gerelateerd kunnen worden aan zijn diensttijd. Een brand in 2018 waarbij de verdachte brandwonden aan zijn benen heeft opgelopen, is voor de verdachte ogenschijnlijk meer ingrijpend geweest, en beïnvloed tot op heden zijn dagelijks leven. De verdachte is meer alcohol gaan drinken, mede om de somatische en psychische klachten te verzachten. Er lijkt een duidelijke afhankelijkheid van alcohol te zijn ontstaan, die de verdachte geleidelijk aan steeds meer in zijn greep kreeg. Er is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol. Ten tijde van het delict was er sprake van een opeenstapeling van zaken die zijn incasseringsvermogen aantastten. Dit tegen de achtergrond van relatief beperkte copingmechanismen.
De stoornis in het gebruik van alcohol en de aanwijzingen voor PTSS waren ook aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde.
Het psychische welbevinden van de verdachte – met name na de meegemaakte brand –, is steeds meer onder druk komen te staan. De manier van de verdachte om hiermee om te gaan bestond voornamelijk uit het drinken van alcohol, vooral op de momenten dat de externe structuur door werk en/of partner ontbrak. De verdachte verloor steeds meer de controle op de realiteit. Dit onvermogen maakt dat de deskundige heeft geadviseerd om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De deskundige acht een ambulante behandeling door een forensische polikliniek gericht op het alcoholgebruik van de verdachte, alsook gericht op de achterliggende factoren, aangewezen.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van het psychologisch onderzoek met betrekking tot de toerekenbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusie van de rapporteur dat het bewezenverklaarde de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend dan ook over.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies van 3 april 2023, opgesteld door [naam] reclasseringswerker. De reclassering adviseert aan de verdachte op te leggen de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
Uit een voortgangsverslag van GGZ Fivoor Leiden van 6 september 2023, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker, blijkt dat de verdachte zich aan alle schorsende voorwaarden heeft gehouden. De verdachte heeft zich gehouden aan het alcohol- en drugsverbod. Het contact met de zoon van verdachte is verbeterd ten opzichte van de periode waarin het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden.
De straf
Al het bovenstaande in aanmerking nemend, acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank legt deze voorwaardelijke straf op om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank zal aan deze straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de GGZ Reclassering Fivoor, Perzikweg 1-7, 2321 DG te Leiden, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van FAC Fivoor, of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Garabitian, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.C. Bloem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2023.