ECLI:NL:RBDHA:2023:14360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/2624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de beëindiging van de WW-uitkering van een werknemer na aanbod van passende arbeid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de WW-uitkering van de werknemer. Eiser ontving sinds 27 maart 2020 een WW-uitkering, maar het Uwv heeft op 23 september 2021 besloten deze uitkering te beëindigen, omdat eiser een aanbod voor passend werk had ontvangen maar dit niet had geaccepteerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak op 24 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. Eiser betoogde dat hij geen verwijtbare werkloosheid had, omdat hij een aanbod had ontvangen om in dienst te treden bij een bedrijf, maar dat hij om persoonlijke redenen (een aanstaande geboorte in Turkije) had verzocht om later te beginnen. Het bedrijf trok vervolgens het aanbod in, wat eiser betwistte.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bestreden besluit niet deugdelijk had gemotiveerd. Eiser had het aanbod van het bedrijf aanvaard en er was geen sprake van een nalatigheid van zijn kant. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de proceskosten van eiser diende te vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de WW-uitkering niet terecht was en dat eiser recht had op vergoeding van de gemaakte proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv),verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij het besluit van 23 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser vanaf 1 september 2021 geen uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) meer ontvangt.
Bij het besluit van 17 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1. Eiser ontving per 27 maart 2020 een WW-uitkering, omdat zijn Ziektewetuitkering was beëindigd en hij nog geen werk had. In het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser geen WW-uitkering meer ontvangt, omdat hij passend werk aangeboden heeft gekregen, maar dit werk zonder geldige reden niet heeft geaccepteerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Gronden van eiser
2. Eiser voert aan dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Eiser heeft op 15 juli 2021 een aanbod ontvangen om per 1 september 2021 in dienst te treden bij [bedrijfsnaam] Personenvervoer ([bedrijfsnaam]) en heeft op diezelfde dag dit aanbod aanvaard. Eiser wilde in september 2021 naar Turkije omdat zijn dochter die daar woont, zou bevallen. Eiser heeft contact opgenomen met [bedrijfsnaam] en daar voorgelegd wat zijn wens was. Als het een probleem was, zou hij 1 september starten. Eiser kreeg te horen dat het mogelijk zou moeten zijn en dat het geen probleem was. Een medewerker van [bedrijfsnaam] van de afdeling opleidingen heeft eiser een voorstel gedaan om pas op 1 november 2021 te beginnen, zodat hij zich eerst volledig kon richten op zijn opleiding. Eiser had een VOG aangevraagd en had de benodigde testen gedaan om aan de slag te kunnen. Vervolgens kreeg hij te horen dat [bedrijfsnaam] niet met hem verder wilde gaan omdat hij een slechte houding had. Eiser betwist deze beschuldiging en begrijpt niet waar dit verwijt op berust. Eiser heeft enkel verzocht of hij later mocht starten vanwege een vakantie, waarna [bedrijfsnaam] het baanaanbod heeft ingetrokken. Het doen van een dergelijk verzoek is geen gedraging die meebrengt dat eiser door zijn eigen schuld werkloos is geworden. Eiser heeft zich immers niet zodanig ernstig misdragen dat er van de werkgever niet verlangd kan worden om de werknemer langer in dienst te houden. Eiser betoogt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
Standpunt verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit op een zorgvuldige wijze is genomen. Verder stelt verweerder dat eiser zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. Eiser kampt met bepaalde medische beperkingen en zit in een leeftijdsgroep waarvoor het in het algemeen moeilijker is om een nieuwe baan te vinden. Van hem mag dan ook worden verwacht dat hij elke kans op werk die hij krijgt aangrijpt.
Beoordelingskader
4. Ingevolge artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder twee, van de WW dient de werknemer te voorkomen dat hij werkloos is of blijft, doordat hij nalaat aangeboden passende arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen passende arbeid verkrijgt. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de WW brengt het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder twee, niet is nagekomen.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank dient zich te buigen over de vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat eiser de verplichting om te voorkomen dat hij werkloos is of blijft doordat hij heeft nagelaten aangeboden passende arbeid te aanvaarden, niet is nagekomen.
5.2
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank licht dit als volgt toe.
5.3
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier dat eiser en [bedrijfsnaam] overeenstemming hebben bereikt over zijn indiensttreding. In de e-mail van 15 juli 2021, 17.02 uur schrijft [naam 1] van de afdeling Recruitment van [bedrijfsnaam] aan eiser:
“Hartelijk dank voor het gesprek van afgelopen dinsdag (…) Graag bied ik jou een baan aan als chauffeur regiotaxi voor 36 uur per week. De voorwaarden zijn als besproken: (…) Starten per medio/eind augustus. (…) Graag hoor ik van jou of je bij [bedrijfsnaam] wilt starten.”
In de e-mail van 15 juli 2021, 2:22 PM schrijft eiser aan Werving & Selectie van [bedrijfsnaam] vervolgens:
“Ik ben beschikbaar vanaf maandag, dank je wel van je aanbod. Ik hoor graag.”In reactie daarop heeft [naam 1] in de e-mail van 16 juli 2021, 15:50 aan eiser geschreven:
“Leuk dat je bij [bedrijfsnaam] in dienst komt. (…)”
Uit deze e-mailwisseling blijkt aldus dat eiser het aanbod van [bedrijfsnaam] heeft aanvaard. Daarnaast blijkt uit een aantekening van 25 augustus 2021 van [naam 2] van verweerders Werkgeversservicepunt dat zij [bedrijfsnaam] heeft gesproken: “
meneer is aangenomen en start 1-9-2021.”
5.4
Gezien het voorgaande heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiser heeft nagelaten aangeboden passende arbeid te aanvaarden. Het bestreden besluit kan om die reden geen stand houden.
5.5
Gebleken is dat [bedrijfsnaam] uiteindelijk de daadwerkelijke indiensttreding niet door heeft willen laten gaan. De reden die [bedrijfsnaam] daarvoor heeft genoemd, wordt door eiser betwist. De rechtbank komt nu niet meer toe aan de beoordeling van die reden. Het bestreden besluit zal namelijk al worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek dat geen betrekking heeft op de reden die [bedrijfsnaam] heeft genoemd.
5.6
Overigens heeft verweerder ten onrechte de verwijtbaarheid in de beoordeling betrokken. Gelet op het bepaalde in artikel 27 van de WW speelt namelijk bij het opleggen van een maatregel wegens het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, onder twee van de WW verwijtbaarheid geen rol.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten vergoeden. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door gemachtigde levert 2 punten op (voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting), met een waarde per punt van € 837,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.