In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2023 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers NL23.17880 en NL23.17882. De verzoekers, een gezin dat asiel heeft aangevraagd, hebben tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De staatssecretaris had de opvolgende asielaanvragen van 26 november 2021 afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, maar deze verzoeken zijn op 17 augustus 2023 behandeld tijdens een zitting waar ook een tolk aanwezig was.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de bodemzaken (NL23.17879 en NL23.17881), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft hij de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten die door de verzoekers zijn gemaakt, tot een bedrag van € 837,-. Dit bedrag is toegekend omdat de gemachtigde van de verzoekers een verzoekschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaken van verzoekster en verzoeker als samenhangend aangemerkt, omdat deze gelijktijdig zijn behandeld en dezelfde gemachtigde hebben.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.