ECLI:NL:RBDHA:2023:14335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL22.25161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met beëindiging verblijfsrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn verblijfsrecht werd beëindigd en hem werd bevolen Nederland onmiddellijk te verlaten. Tevens werd verzoeker ongewenst verklaard. Verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat op zijn bezwaar was beslist. De Staatssecretaris gaf in een brief van 9 maart 2023 aan zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.

Echter, op 16 maart 2023 werd bekend dat verzoeker op 9 januari 2023 aan Polen was uitgeleverd om daar een straf uit te zitten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat verzoeker met deze procedure niet meer kon bereiken wat hij wilde, namelijk het afwachten van de beslissing op zijn bezwaarschrift in Nederland. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker al was uitgezet naar Polen, waardoor er geen procesbelang meer was.

Daarnaast werd het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen sprake was van tegemoetkoming door de Staatssecretaris in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de reden voor het ontbreken van procesbelang lag in de risicosfeer van verzoeker zelf. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Skerka, in aanwezigheid van griffier mr. E. Kersten, en is openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25161
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 11 oktober 2021 heeft verweerder het verblijfsrecht van verzoeker beëindigd en beslist dat verzoeker Nederland onmiddellijk moet verlaten. Ook heeft verweerder verzoeker ongewenst verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het bezwaar is beslist.
Bij brief van 9 maart 2023 heeft verweerder bericht zich niet te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft.
Bij brief van 16 maart 2023 heeft verweerder bericht dat verzoeker op 9 januari 2023 aan Polen is uitgeleverd om daar een nog openstaande straf uit te zitten. Volgens verweerder is het verzoek daarom niet-ontvankelijk en bestaat geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Bij bericht van 27 maart 2023 heeft verzoeker het standpunt ingenomen dat verweerder moet worden veroordeeld in de proceskosten. Verzoeker was namelijk ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening nog niet uitgezet en verweerder heeft eerder aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorziening.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet- ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Verzoeker kan met deze procedure niet meer bereiken wat hij daarmee wilde bereiken. Verzoeker wilde met zijn verzoek immers bereiken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift in Nederland zou mogen
afwachten, maar verzoeker is al uitgezet naar Polen in verband met strafrechtelijke detentie daar.
3. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geval geen grond om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Er is geen sprake van tegemoetkoming door verweerder in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. Verder is de reden voor het ontvallen van het procesbelang gelegen in de risicosfeer van verzoeker.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.