ECLI:NL:RBDHA:2023:14329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL22.26223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en belangenafweging

In deze zaak heeft eiser, een staatloze Palestijn, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder, referente, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er volgens verweerder geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat ook ongegrond werd verklaard door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de scheiding tussen eiser en referente niet als onvrijwillig kon worden aangemerkt, omdat eiser in 2013 zelf had gekozen om naar Iran te gaan voor studie. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel, omdat verweerder voldoende had aangetoond dat gezinsleven in Iran en Jordanië mogelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26223
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Wouters).

Procesverloop

Eiser heeft een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om als familie- of gezinslid bij [referente] (referente) te verblijven.
In het besluit van 27 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 1 maart 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 17 september 2021 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.i Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de ABRvSii het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van 1 maart 2021 vernietigd omdat verweerder in de bezwaarfase de hoorplicht heeft geschonden.iii
Op 18 oktober 2022 heeft verweerder een hoorzitting gehouden.
In het besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, referente, de heer [A] , Y. Ramdani als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Overwegingen

Inleiding

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die tussen partijen niet in geschil zijn.
1.2.
Eiser is geboren op [1994] en is staatloos Palestijn. Referente is de moeder van eiser en heeft de Jordaanse nationaliteit. Zij is gehuwd met de heer [A] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. Eiser heeft dus nog een jonger halfbroertje en een halfzusje. De heer [A] is de stiefvader van eiser.
1.3.
Het gezin heeft in Syrië verbleven. In verband met de oorlog die daar is uitgebroken is referente in september 2012 met de twee jongste kinderen naar Jordanië vertrokken. Per oktober 2012 heeft eiser met zijn stiefvader enkele maanden in Libanon verbleven, waarna eiser en zijn stiefvader weer naar Syrië zijn teruggekeerd. Eind 2013 is eiser op een studievisum naar Iran vertrokken, waar hij sindsdien verblijft. De stiefvader van eiser is in 2014 naar Nederland gekomen en aan hem is een asielvergunning verleend. Referente en de twee jongste kinderen zijn nagereisd en ook aan referente is een asielvergunning verleend per oktober 2014.
1.4.
In september 2015 heeft referente een nareisaanvraag ingediend ten behoeve van eiser. Deze aanvraag is afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar is in het besluit van 29 maart 2016 ongegrond verklaard. Vervolgens is op 19 mei 2020 ten behoeve van eiser een aanvraag gedaan om een mvv voor het uitoefenen van gezinsleven met referente op grond van artikel 8 van het EVRMiv. Dit is de aanvraag die in de huidige procedure voorligt.

Bestreden besluit

2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat er tussen eiser en referente geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser kan niet worden aangemerkt als jongvolwassene en er bestaat ook geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt volgens verweerder uit in het nadeel van eiser.

Standpunt van eiser en het oordeel van de rechtbank daarover

Gezinsleven
3.1.
Eiser voert aan dat er wel gezinsleven met referente bestaat omdat eiser moet worden beschouwd als jongvolwassene. De scheiding tussen eiser en referente is ingegeven door de vlucht uit Syrië en de verschillende nationaliteiten van de gezinsleden. Referente kon niet in Libanon of Iran verblijven en eiser kon niet in Jordanië verblijven. De scheiding is dus niet vrijwillig geweest. Verder kan eiser niet in zijn eigen levensonderhoud voorzien omdat hij in Iran niet mag werken. Hij is afhankelijk van de financiële en morele steun van referente.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder het standpunt heeft mogen innemen dat geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM wordt aangenomen tussen eiser en referente omdat eiser niet kan worden beschouwd als jongvolwassene. Om als jongvolwassene te worden aangemerkt, gelden namelijk een aantal voorwaarden.v Eén van die voorwaarden is dat het meerderjarige kind met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft. Daarbij geldt dat als de gezinsleden van elkaar zijn gescheiden, relevant is of deze scheiding
3.3.
tussen het meerderjarige kind en de ouder(s) een vrijwillig karakter heeft of een gedwongen karakter zoals bij een vluchtsituatie. De duur van de onvrijwillige scheiding speelt hierbij een rol.vi Verweerder heeft mogen vinden dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat eiser en referente in gezinsverband samenleven. Weliswaar was de scheiding tussen eiser en referente in eerste instantie ingegeven door de vluchtsituatie uit Syrië en verbleef eiser nog een periode met zijn stiefvader in Libanon en Syrië, maar eind 2013 heeft eiser de keuze gemaakt om als enige gezinslid in Iran te gaan verblijven in het kader van een studie. Eiser heeft toegelicht dat hij deze keuze heeft gemaakt omdat hij snel uit Syrië moest vertrekken omdat hij de dienstplicht wilde ontwijken en dat hij voor Iran makkelijk een visum kon krijgen. Voor zover ook de keuze in 2013 om in Iran te verblijven als onvrijwillig moet worden aangemerkt, laat dit onverlet dat verweerder - gelet op de daaropvolgende duur van de scheiding tussen eiser en referente van ruim zes jaar tot aan het moment van indiening van de huidige aanvraag - aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat niet langer kan worden gesproken van een onvrijwillige scheiding. Dat referente in het kader van de nareisaanvraag verkeerd zou zijn voorgelicht, is, wat daar ook van zij, geen verklaring voor het tijdsverloop vanaf de wijziging van het jongvolwassenenbeleid met WBV 2016/11 in 2016 tot aan de indiening van de huidige aanvraag in 2020.
Horen
4.1
Eiser voert verder aan dat verweerder hem zelf - in het kader van de beoordeling of hij als jongvolwassene moet worden aangemerkt - had moeten horen op grond van IB 2022/56.
4.2
De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt. Uit IB 2022/56 volgt geen algemene verplichting om de jongvolwassene die ouder is dan 23 jaar zelf te horen. Verweerder heeft aan zijn hoorplicht voldaan door het horen van referente in de bezwaarfase. Verweerder heeft vragen gesteld aan referente om onder meer de afhankelijkheid tussen eiser en referente in kaart te brengen. Eiser heeft in beroep niet gespecificeerd en het is de rechtbank ook niet anderszins gebleken dat er nog onduidelijkheden bestaan over het feitencomplex die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om ook eiser zelf nog te horen.
Belangenafweging
5.1.
Eiser voert tot slot aan dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel moet uitvallen. Eiser zal binnen een redelijke termijn een eigen inkomen kunnen hebben en daarnaast zijn de gezinsleden van eiser in staat om bij te dragen aan zijn levensonderhoud. Het gezinsleven kan niet in Iran en Jordanië worden uitgeoefend. Tot slot heeft eiser ook belang bij het uitoefenen van gezinsleven met zijn stiefvader en halfbroertje en -zusje.
5.2.
Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat eiser er belang bij heeft om bij zijn stiefvader, halfbroertje en halfzusje te verblijven. Verweerder heeft ook in het voordeel van eiser meegewogen dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Daartegenover staat volgens verweerder dat het gezinsleven kan worden uitgeoefend in Iran omdat eiser daar een verblijfsvergunning heeft en dat het gezinsleven kan worden uitgeoefend in Jordanië omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen verblijfsvergunning kan krijgen voor Jordanië. Verweerder heeft verder zwaar in het nadeel van eiser meegewogen dat geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat met referente. Ook heeft verweerder in het nadeel meegewogen dat
5.3.
eiser nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad en dat er dus sprake is van een eerste toelating. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser meegewogen dat referente niet kan voorzien in het levensonderhoud van eiser omdat zij een bijstandsuitkering
ontvangt en dat niet is aangetoond dat de gezinsleden van eiser kunnen en zullen bijdragen aan zijn levensonderhoud.
5.4.
De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder, dat het gezinsleven in Iran en in Jordanië kan worden uitgeoefend, onvoldoende is gemotiveerd. In WI 2020/16, paragraaf 7.6, staat namelijk dat verweerder bij de beoordeling of het gezinsleven buiten Nederland kan worden uitgeoefend moet beoordelen of er belemmeringen bestaan om het gezinsleven in een ander land uit te oefenen en in hoeverre er binding is met het andere land. Het bestreden besluit geeft onvoldoende blijk van een dergelijke beoordeling conform WI 2020/16 en bevat daarom een motiveringsgebrek.
5.5.
De rechtbank ziet aanleiding om het motiveringsgebrek te passeren, omdat niet aannemelijk is dat eiser daardoor in zijn belangen wordt geschaad. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het bestaan van belemmeringen in een ander land niet zonder meer maakt dat de belangenafweging dan in het voordeel van de vreemdeling uitvalt. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen en is van oordeel dat, ook als moet worden aangenomen dat er belemmeringen bestaan om het gezinsleven in Iran en Jordanië uit te oefenen, verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft mogen laten uitvallen. Nu sprake is van een eerste toelating, is er geen inmenging in het recht op gezinsleven. Alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden moet verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiser laten uitvallen.vii Verweerder heeft mogen vinden dat geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden en heeft veel gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en referente. Verweerder heeft ook veel gewicht mogen toekennen aan het economisch belang van de Nederlandse staat. Verweerder heeft op dit punt in het nadeel van eiser mogen meewegen dat referente niet in zijn levensonderhoud kan voorzien en dat niet is aangetoond dat de andere gezinsleden dit wel kunnen. Dat eiser een eigen inkomen zal kunnen vergaren heeft verweerder, anders dan eiser heeft aangevoerd, niet in het voordeel van eiser hoeven meewegen omdat dit een onzekere toekomstige omstandigheid betreft.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond.
7. Gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig
verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Gelet op het geconstateerde gebrek bepaalt de rechtbank ook dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
i AWB 21/1821.
ii Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
iii 202106707/ 1/ V3.
iv Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
v Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
vi Werkinstructie 2020/16 (WI 2020/16).
vii Zie de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:148.
14 juni 2023

Documentcode: [documentcode]