In deze zaak heeft eiser, een staatloze Palestijn, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder, referente, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er volgens verweerder geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat ook ongegrond werd verklaard door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de scheiding tussen eiser en referente niet als onvrijwillig kon worden aangemerkt, omdat eiser in 2013 zelf had gekozen om naar Iran te gaan voor studie. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitviel, omdat verweerder voldoende had aangetoond dat gezinsleven in Iran en Jordanië mogelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden.