ECLI:NL:RBDHA:2023:14295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL22.26218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verblijfsdocument op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet en toetsing aan artikel 8 van het EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument op basis van zijn verblijf als verzorgende ouder bij zijn Nederlandse zoon. Het primaire besluit van de staatssecretaris, dat de aanvraag afwees, werd door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank constateerde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris niet deugdelijk was gemotiveerd, met name in relatie tot de toetsing aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom hij niet ambtshalve aan dit artikel had getoetst. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht genomen moest worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 2.511,- werden vastgesteld. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen connexiteit meer was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26218 (beroep), NL22.26219 (voorlopige voorziening) en NL22.2206 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 [1] , waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het eerdere verzoek om een voorlopige voorziening is aangemerkt als ingediend hangende het beroep.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn zoon [naam 1]. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1967. Hij heeft een aanvraag ingediend voor verblijf als verzorgende ouder bij zijn Nederlandse zoon [naam 2]. [2]
2. Eiser heeft hierbij een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM [3] . Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij in deze zaak niet ambtshalve hoeft te toetsen aan dit artikel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Zoals de hoogste bestuursrechter [4] heeft overwogen kan verweerder voor zijn motivering om niet ambtshalve aan 8 van het EVRM te toetsen verwijzen naar toepasselijk beleid als daarin is toegelicht waarom
in bepaalde gevallengeen gebruik wordt gemaakt van deze bevoegdheid of, als dat beleid ontbreekt,
in het individuele gevaltoelichten waarom van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt.
4. Verweerders standpunt dat de toetsing aan artikel 8 van het EVRM een grondig aanvullend onderzoek en een andere specifieke deskundigheid vergt betreft geen toelichting van een individueel geval, maar is een algemene toelichting. Ook de praktische, procedurele en financiële argumenten die verweerder noemt betreffen een algemene toelichting.
5. Verder volgt niet zonder meer uit de feiten en omstandigheden van de zaak dat geen toetsing aan artikel 8 van het EVRM kan plaatsvinden en dat in dat kader eiseres niet kan worden gehoord. Hierbij ligt een aparte aanvraag niet in de rede.
6. Het bestreden besluit is dan ook niet deugdelijke gemotiveerd. Het beroep is dan ook gegrond. De overige gronden van eiser behoeven op dit moment geen bespreking.
7. Uit het bovenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb [5] . De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
Wat is de conclusie?
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
8. De verzoeken om voorlopige voorziening worden buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [6]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
De voorzieningenrechter verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:187.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Op grond van artikel 8:81 van de Awb en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.