ECLI:NL:RBDHA:2023:14292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL22.20844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Latul, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' was afgewezen. Tevens was er een terugkeerbesluit genomen. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde voor uitzetting.

Tijdens de zitting op 8 mei 2023 werd duidelijk dat verzoekster niet met uitzetting werd bedreigd, aangezien er een artikel 64 procedure liep. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventuele bodemprocedure. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen.

Aangezien zowel de verweerder als de gemachtigde van verzoekster bevestigden dat er geen dreiging van uitzetting was, concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20844

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel “familie en gezin” afgewezen en is er een terugkeerbesluit genomen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ermek. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet bindt.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Ter zitting hebben, zowel verweerder als de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat verzoekster niet met uitzetting wordt bedreigd, omdat er ook een artikel 64 procedure loopt. Nu verzoekster niet met uitzetting wordt bedreigd is er geen spoedeisend belang.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.