ECLI:NL:RBDHA:2023:14292
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Latul, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning voor het verblijfsdoel 'familie en gezin' was afgewezen. Tevens was er een terugkeerbesluit genomen. Verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde voor uitzetting.
Tijdens de zitting op 8 mei 2023 werd duidelijk dat verzoekster niet met uitzetting werd bedreigd, aangezien er een artikel 64 procedure liep. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel een voorlopig karakter heeft en niet bindend is voor een eventuele bodemprocedure. Op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan een voorlopige voorziening alleen worden getroffen indien er onverwijlde spoed vereist is, gelet op de betrokken belangen.
Aangezien zowel de verweerder als de gemachtigde van verzoekster bevestigden dat er geen dreiging van uitzetting was, concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter besloot ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.