ECLI:NL:RBDHA:2023:14226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2869
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag WAO wegens ontbrekende gegevens en vernietiging dossier

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de buiten behandelingstelling van een aanvraag voor een WAO-uitkering. Eiser had van 1 juni 1989 tot en met 15 mei 1995 een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 15 mei 1995 ingetrokken. Eiser heeft in 2020 een nieuwe aanvraag ingediend, maar verweerder heeft deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat eiser de gevraagde medische en arbeidskundige gegevens niet kon overleggen. Het dossier van eiser was bij verweerder vernietigd, en de bewaartermijn was volgens de Archiefwet 1995 ruimschoots verstreken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder eiser meerdere keren de gelegenheid heeft geboden om de benodigde gegevens aan te leveren, maar dat eiser hier niet aan heeft voldaan. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de benodigde gegevens ontbraken. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder op basis van de beschikbare stukken tot een inhoudelijke beoordeling had moeten komen, maar de rechtbank is van mening dat de ontbrekende gegevens essentieel waren voor de beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank heeft ook de bewaartermijn van de dossiergegevens besproken en geconcludeerd dat er geen actuele bewaarplicht meer gold voor de vernietigde stukken. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G. Grijs),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

In het besluit van 25 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet in behandeling genomen.
In het besluit van 25 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontving van 1 juni 1989 tot en met 15 mei 1995 een WAO-uitkering. Bij besluit van 20 maart 1995 heeft (de rechtsvoorganger van) verweerder de WAO-uitkering van eiser met ingang van 15 mei 1995 ingetrokken. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
2. Ter zitting is naar voren gekomen dat eiser hierna diverse keren schriftelijk en telefonisch contact heeft gehad met verweerder. In het dossier zit onder meer een brief van verweerder van 10 juli 2009 waarin is gereageerd op de brief van eiser van 28 mei 2009. Verweerder heeft eiser hierin op de mogelijkheid gewezen om een herkeuring aan te vragen, indien eiser meent (opnieuw) arbeidsongeschikt te zijn geworden binnen 5 jaar na de datum van de beëindiging van de WAO-uitkering. Een dergelijke herkeuring heeft eiser in 2009 niet aangevraagd.
3. Wel heeft eiser aanzienlijk later, namelijk op 25 oktober 2020 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een herkeuring. Hierbij heeft hij medische informatie overgelegd. Bij brief van 10 februari 2021 heeft verweerder eiser verzocht aanvullende informatie te verstrekken omdat er geen medische en arbeidskundige dossiers meer aanwezig zijn waaruit blijkt op grond waarvan eiser tot 15 mei 1995 een WAO-uitkering heeft ontvangen. Eiser is verzocht om rapporten van artsen en arbeidsdeskundigen van de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD) die betrekking hebben op de toekenning van de WAO-uitkering in te dienen.
4. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat verweerder de gevraagde gegevens van eiser niet heeft ontvangen.
5. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft verweerder eiser meerdere malen in de gelegenheid gesteld om de gevraagde medische en arbeidskundige rapporten alsnog in te dienen. Hierbij is ook een mediationtraject doorlopen. Eiser heeft op 16 februari 2022 en op 8 maart 2022 aanvullende stukken overgelegd, maar niet de gevraagde rapporten.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser daarom onder verwijzing naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Overwogen is dat eiser ook in bezwaar niet heeft voldaan aan het verzoek om nadere gegevens te verstrekken.
7. Eiser is het niet eens met dit besluit van verweerder. Hij voert aan dat verweerder op basis van de stukken die hij heeft aangeleverd tot een inhoudelijke beoordeling had moeten overgaan. Hij heeft verzocht om terug te komen op de beëindiging van de WAO-uitkering per 1995, dan wel om de uitkering met ingang van een tijdstip dat is gelegen binnen een periode van vijf jaar na de beëindiging van de uitkering toe te kennen. De enkele stelling van verweerder dat dit louter te beoordelen is met behulp van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten kan eiser niet volgen. De onduidelijkheid die voortvloeit uit het ontbreken van dossiergegevens dient volgens eiser voor rekening van verweerder te komen.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank moet beoordelen of verweerder eisers aanvraag voor het opnieuw toekennen van een WAO-uitkering terecht niet in behandeling heeft genomen.
9. Een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Het bestuursorgaan moet dan wel de aanvrager de gelegenheid hebben geboden om de aanvraag binnen een gestelde termijn aan te vullen. [1]
10. De aanvrager van een uitkering dient de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op zijn aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [2] De rechtbank is het met verweerder eens dat verweerder niet over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om tot behandeling en beoordeling van eisers aanvraag over te gaan. De gegevens die verweerder bij eiser heeft opgevraagd zijn noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag om een WAO-uitkering. Eiser heeft die gegevens niet bij verweerder ingediend. Nu verweerder eiser verschillende keren de mogelijkheid heeft geboden om deze gegevens in te dienen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank mogen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
11. Ter zitting heeft eiser de bewaartermijn van de dossiergegevens bij verweerder aan de orde gesteld. De bewaarplicht van verweerder is vastgelegd in de Archiefwet 1995. Verweerder heeft in de richtlijn “Beheer gegevens vallend onder het medisch beroepsgeheim van de verzekeringsarts” verwoord welke regels voor hem gelden met betrekking tot medische gegevens. Op pagina 21, onder punt 10 ‘Bewaarverplichting’ van deze richtlijn, staat aangegeven dat voor medische gegevens een bewaartermijn bestaat van 10 jaar, waarna vernietiging aan de orde is. Voor vernietiging van een dossier moet de vernietigingsprocedure van de afdeling Documenten Informatievoorziening (DIV) gevolgd worden. Blijkens de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) is de bewaartermijn van 10 jaar verhoogd naar 15 jaar. Niet is gebleken dat in deze zaak nog een bewaarplicht geldt. Eiser heeft ter zitting opgemerkt dat hij in 2009 een verzoek om een herkeuring heeft gedaan, maar hiervan is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat in 2009 een zogeheten Amber-beoordeling heeft plaatsgevonden. Hieruit vloeit voort dat de bewaartermijn, gerekend vanaf 1995 tot de nieuwe WAO-aanvraag in 2020, ruimschoots is verstreken. Het kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden tegengeworpen dat inmiddels oude stukken die mogelijk relevante informatie bevatten, op basis van de Archiefwet zijn vernietigd. Eiser is hiervan bij brief van 25 maart 2021 op de hoogte gesteld. De uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch [3] waarnaar eiser ter zitting heeft verwezen leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze uitspraak blijkt namelijk dat in die zaak nog wel een bewaarplicht gold.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
3.De uitspraak van 15 juni 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BW8751.