ECLI:NL:RBDHA:2023:14133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/86
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en bruto terugvordering van haar bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020, ten bedrage van € 630,37. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 25 november 2021 het bezwaar van eiseres afgewezen en het primaire besluit van 11 maart 2021 gehandhaafd. Eiseres ontving een bijstandsuitkering en moest bankafschriften overleggen. Op basis van deze afschriften concludeerde het college dat er bijschrijvingen op haar rekening waren gedaan, die als inkomsten werden aangemerkt. Eiseres betwistte dit en stelde dat het om leningen ging, maar de rechtbank oordeelde dat de bijschrijvingen als inkomen moesten worden beschouwd volgens de Participatiewet. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar inlichtingenverplichting had geschonden door de bijschrijvingen niet te melden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/86

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: mr. A. Blok).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en bruto terugvordering van haar bijstandsuitkering over de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020 (de te beoordelen periode), ten bedrage van € 630,37.
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 november 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij het primaire besluit van 11 maart 2021 gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Aan partijen is gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet hebben aangegeven een zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld ter zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering, laatstelijk vanaf 1 maart 2020 en naar de norm van gehuwden. In het kader van een hercontrole van het recht op bijstand heeft het college eiseres gevraagd om bankafschriften over de periode mei tot en met juli 2020 te overleggen. Aan de hand van de bankafschriften heeft het college vastgesteld dat op 28 mei 2020 een bedrag van € 200,- en op 2 juni 2020 een bedrag van € 300,- op de bankrekening van eiseres is bijgeschreven. Voor het college is dit aanleiding geweest om het primaire besluit te nemen.
2.1.
Het bestreden besluit berust – onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften Westland – op het standpunt van het college dat de bijschrijvingen op de bankrekening van eiseres inkomsten zijn. Dat het daarbij om leningen en eenmalige betalingen zou gaan, maakt dat voor het college niet anders. Volgens het college heeft eiseres overigens ook niet aannemelijk gemaakt dat de bijschrijvingen verband houden met een lening waaruit voor eiseres een terugbetalingsverplichting voortvloeit. Doordat eiseres geen melding heeft gemaakt van de bijschrijvingen, heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het college was daarom gehouden het recht op bijstand te herzien en van eiseres een bedrag terug te vorderen.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres voert aan dat de bijschrijvingen niet dienen te worden beschouwd als inkomen. De bijschrijvingen zijn leningen en eiseres kon niet vrijelijk over het geld beschikken. Aangezien de bijschrijven leningen zijn, zijn er voorwaarden aan verbonden en kon er niet onvoorwaardelijk over worden beschikt. Omdat het leningen en eenmalige bijschrijvingen zijn, is sprake van vermogen dat moet worden getoetst aan de vermogensvrijstelling.
Wat oordeelt de rechtbank?
4.1.
Bedragen die zijn bijgeschreven door derden op een bankrekening van een bijstandontvanger worden in beginsel beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet (Pw). Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is ook sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw. Daarbij is niet van belang of bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als lening. Evenmin is relevant of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden, noch of de lening daadwerkelijk is terugbetaald. Een geldlening is volgens artikel 31, tweede lid, van de Pw namelijk niet uitgezonderd van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken. Daarnaast worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt en waarover vrijelijk kan worden beschikt – als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt. [1] Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat ook een eenmalige bijschrijving in beginsel als inkomen wordt aangemerkt, indien het bedrag van die bijschrijving kan worden aangewend voor de voorziening in het levensonderhoud. [2]
4.2.
Eiseres heeft op 28 mei 2020 en 2 juni 2020 twee bijschrijvingen ontvangen. Zij heeft deze ontvangen in een periode waarover een beroep op de bijstand wordt gedaan. Eiseres kon de bijgeschreven bedragen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. Op grond van de hiervoor omschreven rechtspraak moeten de bijschrijvingen dan als inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Pw worden aangemerkt.
4.3.
In hetgeen eiseres betoogt, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Wat betreft de stelling van eiseres dat zij niet vrijelijk over de bedragen heeft kunnen beschikken, overweegt de rechtbank dat bedragen die op een op naam van betrokkene gestelde bankrekening zijn bijgeschreven, voor het college in principe leiden tot de vooronderstelling dat deze behoren tot de middelen waarover de betrokkene kan beschikken om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. [3] Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet vrijelijk over de op haar rekening bijgeschreven bedragen kon beschikken. Dat het zou gaan om leningen is, in licht van de in 4.1 vermelde rechtspraak, niet van belang.
4.4.
Naar het oordeel van rechtbank had het eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de bijschrijvingen, welke een wijziging in haar financiële situatie met zich brengen, van invloed kunnen zijn op haar bijstandsuitkering. Door verweerder hiervan niet onverwijld en uit eigen beweging te informeren, heeft eiseres de op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het college was op grond van de artikelen 54, derde lid, en 58, eerste lid van de Pw dan ook gehouden om het recht op uitkering van eiseres over de periode in geding te herzien en de te veel aan eiseres betaalde uitkering (bruto) terug te vorderen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijkt krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2020,
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 maart 2017,
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 maart 2020,