ECLI:NL:RBDHA:2023:14126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
23/4908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake bestuurlijke boete voor verhuur zonder huisvestingsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een pand verhuurt in Den Haag, heeft een bestuurlijke boete van € 10.000,- opgelegd gekregen omdat hij de woning zonder een vereiste huisvestingsvergunning in gebruik heeft gegeven. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt niet over de financiële middelen te beschikken om de boete te betalen. Hij heeft een lening van € 85.583,90 die hij moet terugbetalen, maar heeft geen verdere financiële gegevens overgelegd die zijn stelling onderbouwen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. De voorzieningenrechter oordeelt dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is om een voorlopige voorziening te treffen, tenzij er sprake is van een acute financiële noodsituatie. In dit geval zijn er onvoldoende aanwijzingen dat verzoeker in een dergelijke situatie verkeert. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen gegevens heeft overgelegd over zijn eigen vermogen of inkomen, waardoor niet kan worden aangetoond dat hij de boete niet kan betalen.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter alleen een voorlopige voorziening kan treffen als er sprake is van onverwijlde spoed. Aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat het besluit van verweerder evident onrechtmatig is, is het verzoek kennelijk ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft de kosten van het griffierecht niet teruggegeven aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4908

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 september 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Inleiding

1.1.
Met het primaire besluit van 30 juni 2022 heeft verweerder een bestuurlijke boete van € 10.000,- aan verzoeker opgelegd.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Met het bestreden besluit van 17 oktober 2022 is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.4.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker verhuurt een pand aan de [adres] [nummer] in [plaats]. Voor de verhuur van deze woning is een huisvestingsvergunning nodig. [1] Tijdens een controle op 20 april 2022 heeft verweerder geconstateerd dat verzoeker de woning in gebruik heeft gegeven zonder een huisvestingsvergunning. Verweerder heeft een bestuurlijke boete ter hoogte van € 10.000,- aan verzoeker opgelegd.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker stelt zich kort samengevat op het standpunt dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de boete te betalen. Dit mede omdat hij een lening ter hoogte van € 85.583,90 moet terug betalen. Verzoeker heeft dan ook een voorlopige voorziening gevraagd om de werking van het besluit op te schorten tot uitspraak is gedaan in de beroepszaak met het kenmerk SGR AWB 22/7649.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
5. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Een financieel belang, zoals in deze zaak, vormt op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de financiële gevolgen van (achteraf bezien) onrechtmatige besluitvorming in beginsel naderhand kunnen worden gecompenseerd. Dit kan anders zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie of als de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd. Hiertoe ziet de voorzieningenrechter in deze zaak onvoldoende aanknopingspunten. Verzoeker heeft alleen een brief van RNHB ingediend waaruit blijkt dat hij een lening ter hoogte van € 85.583,90 per 1 augustus 2023 moet voldoen. Hieruit kan weliswaar worden opgemaakt dat verzoeker een lening moet terug betalen maar het zegt niks over zijn verdere financiële situatie. Verzoeker heeft geen gegevens overgelegd over zijn eigen vermogen, inkomen of enig ander financieel stuk. Daarom kan met de door verzoeker overgelegde informatie niet worden aangetoond dat hij de dwangsom niet kan betalen.
7. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker het spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening onvoldoende aangetoond. De door verzoeker gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake.

Conclusie

8. Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, is het verzoek kennelijk ongegrond en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Verzoeker krijgt het griffierecht dan ook niet terug.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8 Huisvestingswet 2014, artikel 1:1, 2:1 en 2:2 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.