In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 juni 2023 was afgewezen als kennelijk ongegrond. Tegen deze afwijzing had de verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 31 augustus 2023, waarbij de verzoeker, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL23.19668), een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Echter, de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris wel veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, welke zijn vastgesteld op € 837,-. Dit bedrag is toegekend omdat de gemachtigde van de verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend, maar er zijn verder geen andere kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 september 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.