ECLI:NL:RBDHA:2023:14078

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
NL23.20659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de staandehouding van een Dublinclaimant

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die zich in een Dublinprocedure bevond, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 26 juli 2023 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de staandehouding van de eiser onrechtmatig zou zijn geweest, omdat in het proces-verbaal van staandehouding ten onrechte was aangekruist dat de eiser onrechtmatig verblijf had, terwijl hij Dublinclaimant was. De rechtbank concludeert echter dat de eiser niet in zijn belangen is geschaad, omdat de juiste grondslag voor de staandehouding is toegepast. De rechtbank heeft ook de gronden voor de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er een significant risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, wat de maatregel rechtvaardigt.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de eiser niet detentieongeschikt is, omdat zijn medische situatie niet voldoende is onderbouwd. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen minder dwingende maatregelen konden worden toegepast, gezien de verklaringen van de eiser dat hij niet zou meewerken aan zijn overdracht naar Spanje. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser voert allereerst aan dat de staandehouding en ophouding onrechtmatig zijn verlopen, omdat hij op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw staande zou zijn gehouden en dit de onjuiste grondslag is. Daarnaast is in hetzelfde proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/ophouding van 13 juli 2023 aangekruist dat eiser onrechtmatig verblijf heeft, terwijl hij Dublinclaimant is.
1.1.
In het van staandehouding/overbrenging/ophouding van 13 juli 2023 is op verschillende plaatsen opgenomen dat de grondslag van de staandehouding artikel
50a, eerste lid, van de Vw is geweest. Dit is ook de juiste grondslag voor een Dublin-claimant. Uit de informatie waar de verbalisanten over beschikten ten tijde van de staandehouding volgde namelijk dat eiser rechtmatig verblijf had als Dublinclaimant. Dat in dit document per abuis is aangekruist dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, volgt uit de toepassing van de juiste grondslag. Daarnaast geldt dat indien ook ten onrechte is gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had, dat hij dan niet in zijn belangen is geschaad nu uit het dossier is gebleken dat hij op de juiste grondslag is staandegehouden, opgehouden en gehoord. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening naar Spanje (de rechtbank merkt op dat in de maatregel van bewaring abusievelijk Oostenrijk is genoemd en ziet dat als kennelijke verschrijving, nu concreet meermalen wordt verwezen naar Spanje) en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Eiser betwist dat sprake is van een significant risico op onttrekking. Eiser heeft zich nimmer onttrokken of zich niet gehouden aan de meldplicht. Daarnaast geldt in het kader van grond 3k dat het overdrachtsbesluit niet bij eiser bekend was. De lichte gronden zijn eiser ook ten onrechte tegengeworpen, omdat deze niet kunnen bijdragen aan de conclusie dat sprake is van risico op onttrekking.
2.2.
Uit de stukken blijkt dat het overdrachtsbesluit van 24 mei 2023 aan de gemachtigde van eiser is toegezonden. Eiser heeft in het proces-verbaal van gehoor van 13 juli 2023 verklaard dat hij bekend is met de voorafgaande procedure, waaronder de beschikking van 24 mei 2023 waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dat hij niet terug wil naar Spanje. Eiser heeft op geen enkele wijze acties ondernomen die konden bijdragen aan vrijwillige terugkeer naar Spanje dan wel naar zijn land van herkomst.
Gedurende zijn verblijf op de diverse COA locaties heeft eiser geen gebruik gemaakt van de
geboden gelegenheid en mogelijkheden om Nederland op vrijwillige basis te verlaten dan wel om de overdracht aan de Spaanse autoriteiten te realiseren, zoals ook blijkt uit het vertrekgesprek van 14 juni 2023. De rechtbank is dan ook van oordeel dat grond 3k aan eiser kan worden tegengeworpen.
2.3.
Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Naar het oordeel van de rechtbank kon de maatregel van bewaring in ieder geval al worden gedragen door de zware gronden 3a, die eiser niet betwist heeft, en 3k, in samenhang bezien. Daaruit en uit de gegeven toelichting, vloeit namelijk al voort dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De overige -lichte- gronden behoeven daarom geen bespreking.
3. Eiser voert aan dat hij detentieongeschikt is. Gelet op zijn trauma’s en zijn medische situatie is het opleggen van een maatregel disproportioneel, nu hij ook in het azc had kunnen verblijven.
3.1.
De enkele stelling van eiser dat zijn medische situatie maakt dat hij niet in bewaring kan blijven, is onvoldoende voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is. De stelling is niet met documenten onderbouwd. Evenmin zijn voor zo'n oordeel concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig. Niet is gebleken dat hij onder medische behandeling staat. Eiser is er op gewezen dat, mochten er zich medische omstandigheden voordoen, op het Detentiecentrum Rotterdam medische voorzieningen aanwezig zijn. Ten aanzien van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra kan worden gesteld dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Voor mensen die zich met moeite kunnen handhaven (meestal mensen met psychische problemen) is in de detentie- en uitzetcentra gespecialiseerde zorg aanwezig. Als er niet voldoende zorg kan worden gegeven, wordt betrokkene overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling.
Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, omdat het regime in detentie te strikt en disproportioneel bezwarend is.
4.1.
Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de niet bestreden feitelijke omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen minder dwingende maatregel kon worden toegepast. De reden hiervoor is dat eiser meermalen heeft verklaard niet mee te zullen werken aan zijn overdracht aan Spanje. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Damen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.