ECLI:NL:RBDHA:2023:13992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
NL23.20496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs. Het bestreden besluit, genomen op 14 juli 2023, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 augustus 2023, waarbij de eiser niet aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten zich houden aan hun internationale verplichtingen. De eiser heeft niet kunnen aantonen dat dit in zijn geval niet opgaat.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser met betrekking tot artikel 17 van de Dublinverordening verworpen. De eiser stelde dat de lange wachtperiode voor gezinshereniging in Oostenrijk een reden was om de aanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt en dat hij zich had moeten wenden tot de Oostenrijkse autoriteiten voor eventuele klachten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20496
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.20497, op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Oostenrijk het verantwoordelijke land is en bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft niet gereageerd op het verzoek, waardoor er sprake is van een fictief akkoord op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2. Eiser stelt dat ten opzichte van Oostenrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De opvang was niet naar behoren en hoewel hij een klacht had ingediend, heeft dat tot niets geleid, waardoor hij in daklozenopvang is beland
1. Verordening (EU) nr. 604/2013.
omdat hij nergens anders onderdak kon vinden.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder mag er in beginsel, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Oostenrijk zich houden aan hun internationale verplichtingen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet opgaat. Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser heeft verklaard dat hij geklaagd heeft over de opvang, maar dat dat tot niets heeft geleid. Van deze klacht heeft eiser echter geen stukken overgelegd. Ook is niet gebleken dat eiser zich tot hogere autoriteiten heeft gewend. De Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn gelden ook ten aanzien van de asielprocedure in Oostenrijk. Het is aan eiser om zich bij voorkomende problemen te beklagen bij de (hogere) autoriteiten in Oostenrijk, dan wel de daartoe geëigende instanties.
Artikel 17 van de Dublinverordening
4. Verder voert eiser aan dat verweerder toepassing zou moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. In Oostenrijk geldt namelijk een wachtperiode van drie jaar voordat de mogelijkheid tot gezinshereniging bestaat. Dit blijkt uit het AIDA landenrapport Oostenrijk Update 2022 (AIDA-rapport). De gehandicapte zus van eiser is van hem afhankelijk en kan niet zo lang wachten. Deze situatie klemt omdat uit de preambule van de Dublinverordening volgt dat de belangen van het kind en eenheid gezin een belangrijke rol speelt bij de Dublinverordening.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook in de aangevoerde (on)mogelijkheden van gezinshereniging in Oostenrijk geen aanleiding heeft hoeven zien de aanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat uit het AIDA-rapport niet blijkt dat Oostenrijk zijn verplichtingen ten aanzien van gezinshereniging niet naleeft of dat gezinshereniging voor eiser in Oostenrijk onmogelijk is. Eiser heeft niet gemotiveerd gesteld dat Oostenrijk handelt in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn of andere internationale verplichtingen. Dat is de rechtbank ook anderszins niet gebleken. Voor zover eiser toch meent dat Oostenrijk zijn rechten op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn of artikel 8 van het EVRM niet in acht zou nemen, dient eiser daarover te klagen bij de Oostenrijkse autoriteiten en rechterlijke macht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra - Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 augustus 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.