ECLI:NL:RBDHA:2023:13992
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H. Bokhorst, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs. Het bestreden besluit, genomen op 14 juli 2023, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft het beroep behandeld op 1 augustus 2023, waarbij de eiser niet aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank benadrukte dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten zich houden aan hun internationale verplichtingen. De eiser heeft niet kunnen aantonen dat dit in zijn geval niet opgaat.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser met betrekking tot artikel 17 van de Dublinverordening verworpen. De eiser stelde dat de lange wachtperiode voor gezinshereniging in Oostenrijk een reden was om de aanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat Oostenrijk zijn verplichtingen niet nakomt en dat hij zich had moeten wenden tot de Oostenrijkse autoriteiten voor eventuele klachten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.