ECLI:NL:RBDHA:2023:13956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
NL23.1289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Iraanse eiseres en de erkenning van afvalligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 september 2023, wordt het beroep van een Iraanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, die op 18 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, stelt dat zij vanwege haar bekering tot het christendom niet kan terugkeren naar Iran. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag afgewezen, waarbij hij de door eiseres gestelde afvalligheid niet als een afzonderlijk element in haar asielrelaas heeft aangemerkt.

De rechtbank heeft op 18 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte de afvalligheid van eiseres niet heeft erkend. Eiseres heeft verklaard dat zij als moslim is opgegroeid, maar zich inmiddels niet meer tot de islam voelt behoren en actief haar christelijke overtuigingen in Nederland uitdraagt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiseres niet als afvallige moet worden aangemerkt.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris en bepaalt dat deze een nieuw besluit moet nemen, waarbij de afvalligheid van eiseres als asielmotief opnieuw moet worden beoordeeld. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan eiseres. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar religieuze overtuigingen en afvalligheid een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1289

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.K. Bulthuis),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres stelt van Iraanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Zij heeft op 18 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 26 mei 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk (Farsi) en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres kan niet terugkeren naar Iran, omdat zij daar voor haar leven moet vrezen. In Iran is zij een bekende ([derde]) tegengekomen, die haar heeft uitgenodigd deel te nemen aan een huiskerkbijeenkomst. Eiseres is op die uitnodiging ingegaan, heeft een huiskerkbijeenkomst bijgewoond en is, nadat zij een voor haar indrukwekkende droom heeft gehad, tot het christendom bekeerd. De autoriteiten in Iran zijn achter haar bekering gekomen. De autoriteiten hebben een huiszoeking verricht en de man van eiseres ondervraagd. Inmiddels geeft eiseres in Nederland nadere uiting aan haar bekering. Zij bezoekt een Nederlandse kerk en is gedoopt. Zij wil zich daarom absoluut niet meer houden aan de in Iran geldende religieuze regels.

Het bestreden besluit

5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst
2. betrokkene is niet religieus
3. deelname aan huiskerkbijeenkomsten
4. bekering tot het christendom
5. problemen als gevolg van bekering tot het christendom
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat elementen 1. en 2. geloofwaardig zijn. De overige elementen acht de staatssecretaris ongeloofwaardig. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als ongegrond.
Heeft de staatssecretaris eiseres op goede gronden niet als afvallige aangemerkt?
6. Volgens eiseres had de staatssecretaris haar als afvallige moeten aanmerken. Ten eerste, omdat de staatssecretaris geloofwaardig heeft geacht dat zij afvallig is. Voor zover de staatssecretaris dat niet heeft gedaan, acht eiseres dat onterecht. Daarnaast zal zij bij terugkeer in Iran gezien worden als afvallige, onder meer omdat zij in Nederland haar christelijke religieuze overtuigingen meer is gaan uitdragen.
7. Volgens de staatssecretaris kan uit de verklaringen van eiseres niet afgeleid worden dat religie een essentieel onderdeel van haar leven en identiteit vormt. Zij heeft zich altijd zonder veel problemen aan de geldende religieuze regels in Iran gehouden. Dat zij zich daar nu niet meer aan houdt, betekent nog niet dat zij actief afstand van de islam heeft genomen en dat naar buiten toe uitdraagt. Daarnaast heeft eiseres zich in Iran niet openlijk negatief uitgelaten over de islam. Er is volgens de staatssecretaris daarom geen sprake van principiële redenen die hebben gemaakt dat eiseres afstand heeft genomen van de islam en dat ook naar buiten toe heeft uitgedragen. Eiseres kan daarom niet als afvallige worden aangemerkt en van haar mag een terughoudende opstelling worden verwacht als zij terugkeert naar Iran.
8. Zowel de staatssecretaris als eiseres verwijzen naar Werkinstructie (WI) 2022/3 van de staatssecretaris. WI 2022/3 bevat de volgende relevante passages:
2.3. definitie van afvalligheid[…]
Wat in het kader van deze WI bedoeld wordt met afvalligheid is de definitie die de Afdeling[bestuursrechtspraak van de Raad van State, “de Afdeling”, toevoeging rechtbank]
hieraan geeft in de uitspraak van 19 januari 2022: “Afvalligheid betekent in het kader van deze uitspraak dat een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, dat hij eerder heeft aangehangen of waarbij hij in de ogen van zijn sociale omgeving of de overheid aangesloten behoort te zijn”. Uit deze definitie blijkt dat iemand op verschillende manieren als afvallige kan worden beschouwd. Ten eerste kan een vreemdeling afvallig zijn als hij zich heeft afgewend van het geloof dat hij eerder heeft aangehangen. Daarnaast kan een vreemdeling ook afvallig zijn als hij zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, waarbij het niet noodzakelijk is dat de vreemdeling dit actief uit overtuiging heeft aangehangen.
[…]
5. Het onderzoek naar afvalligheid als asielmotief[…]
Afvalligheid dient in sommige gevallen als zelfstandig asielmotief te worden beoordeeld. Dat is ten eerste het geval als de afvalligheid niet gevolgd wordt door een bekering en er dus geen nieuwe (geloofs)overtuiging volgt. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om de situatie waarbij de vreemdeling aanvankelijk uit eigen overtuiging een geloof aanhing maar zich hier later van heeft afgekeerd, maar ook de situatie dat de vreemdeling opgegroeid is met een bepaald geloof waarvan hij zelf nooit overtuigd was, maar waarover hij negatieve opvattingen heeft ontwikkeld en waarvan hij afstand wil nemen.5.2. Verschil afvalligheid en niet praktiseren / seculier leven[…]
Het niet praktiseren van een geloof, of het leiden van een seculier leven is niet per definitie hetzelfde als afvalligheid. Bij afvalligheid is er op enig moment iets gewijzigd bij de vreemdeling in het innerlijke geloof waardoor hij zich hiervan heeft afgewend, of de vreemdeling voelt zich niet meer behoren tot het geloof waar hij op enige wijze wel aan heeft deelgenomen. Bij seculier leven of het niet praktiseren van een geloof ontbreekt deze verandering.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. De staatssecretaris lijkt er in het bestreden besluit van uit te gaan dat alleen afvalligheid kan worden aangenomen als iemand zich afwendt van een geloof dat hij of zij eerder uit volle overtuiging heeft aangehangen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat vertrekpunt onjuist, mede gelet op de Afdelingsjurisprudentie en de hierboven aangehaalde werkinstructie. Het is immers ook mogelijk dat iemand zich afwendt van een geloof waarmee hij is opgegroeid, zonder dat noodzakelijk is dat diegene dat geloof zelf heeft aangehangen (zie de Afdelingsuitspraken van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93 en ECLI:NL:RVS:2022:94). Voldoende daarvoor kan zijn, zo volgt uit de hierboven geciteerde passages uit de werkinstructie, dat de vreemdeling zich niet meer voelt behoren tot het geloof waar hij op enige wijze wel aan heeft deelgenomen.
10. Uit de verklaringen van eiseres die de staatssecretaris in het bestreden besluit (deels) heeft geciteerd, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat eiseres met de islam als geloof is opgegroeid en daaraan heeft deelgenomen, maar dat zij zich (inmiddels) niet meer tot het islamitische geloof voelt behoren, althans dat zij daar afstand van heeft willen nemen. Eiseres heeft immers verklaard dat zij een geboren moslim is en heeft verklaard dat ze zich aan de regels van de islam heeft gehouden toen zij nog bij haar ouders woonde, ook al wilde ze dat vanaf haar 9e of 10e jaar niet meer. Voorts heeft zij verklaard dat zij geen hoofddoek meer droeg toen zij getrouwd was en bij haar man woonde en dat zij zich nu, in Nederland, helemaal niet meer aan de regels van de islam houdt. Eiseres heeft daarnaast verklaard dat zij van kinds af aan heeft gebeden en dat zij dat later weer heeft gedaan toen zij ziek werd. Verder heeft eiseres verklaard dat zij zowel bij zichzelf als bij haar moeder gezien heeft dat hun gebeden niet tot resultaat leidden. Eiseres heeft tevens verklaard dat dat bij haar tot twijfel en onrust heeft geleid. Daarnaast heeft eiseres verklaard over wat haar aantrok in het christendom, ten opzichte van de islam.
11. Uit het voorgaande volgt dat de door eiseres gestelde afvalligheid ten onrechte niet als afzonderlijk element in het asielrelaas is aangemerkt en beoordeeld. De staatssecretaris heeft op dit punt zijn beslissing niet voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt. Wat verder nog is aangevoerd hoeft om die reden hier niet te worden besproken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen en daarbij in ieder geval moeten beoordelen, aan de hand van het hierboven genoemde toetsingskader, of eiseres als afvallige moet worden aangemerkt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding aan eiser van de proceskosten ad € 1.674,- (twee punten met een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. N.W. Brand, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan en openbaar gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.