ECLI:NL:RBDHA:2023:13952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
NL23.21409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000; onttrekking aan toezicht; ongegrond beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Gambiaanse asielzoeker, was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel was opgelegd omdat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vreesde dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. Tijdens de zitting op 8 augustus 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was ondertekend, ondanks een foutmelding bij de digitale handtekening. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zware en lichte gronden waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de gronden voor de maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet opgingen. Eiser had niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen en had zich niet voldoende gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet.

De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet leidden tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 augustus 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21409

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Njie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1992.
Digitale ondertekening van de maatregel van bewaring
2. De maatregel van bewaring is digitaal ondertekend. De rechtbank heeft ambtshalve vastgesteld dat de maatregel die verweerder in het digitale systeem heeft geplaatst niet kon worden gevalideerd omdat daarbij de volgende melding werd verkregen:
“Fout tijdens verificatie van de handtekening. Handtekening bevat onjuiste, onherkenbare, beschadigde of verdachte gegevens.”De rechtbank heeft verweerder hier ter zitting op gewezen. Verweerder heeft vervolgens aangegeven dat hij de handtekening wel kan verifiëren op zijn laptop en de validatiestatus en eigenschappen van de digitale handtekening aan de rechtbank en de gemachtigde van eiser getoond. Hieruit blijkt dat de handtekening geldig is. Naar het oordeel van de rechtbank is hieruit voldoende gebleken dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig is ondertekend.
De maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert aan dat het opleggen van de maatregel van bewaring onjuist en onevenredig is. Tegengeworpen wordt dat eiser zich heeft onttrokken aan het toezicht, maar dat is niet zo. Eiser heeft altijd in het AZC verbleven. Er is dan ook geen sprake van onttrekking aan het toezicht. Integendeel. Eiser heeft ook verklaard dat hij bezig is om een opvangplek te regelen voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Hieruit blijkt dat eiser niet de bedoeling heeft om zich aan het toezicht op vreemdelingen te onttrekken. Door de ernstige pijnklachten aan zijn been kan eiser ook niks. Hij moet in Nederland blijven vanwege deze pijnklachten. In Nederland is een behandeling gestart en het is belangrijk dat eiser deze behandeling kan af maken. Eiser kan daarnaast vanwege asielgerelateerde gronden niet terugkeren naar Gambia. Eiser is een asielzoeker en is daarom niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Dat is eigen aan het zijn van asielzoeker en kan hem dan ook niet worden tegengeworpen.
5. Het voorgaande betekent dat eiser enkel heeft betwist dat zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze grond echter feitelijk juist, aangezien eiser niet op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is voor onder andere zware grond 3a voldoende dat deze feitelijk juist is om door verweerder ten grondslag gelegd te kunnen worden aan de maatregel van bewaring. [1] Dat eiser asielzoeker is maakt dit niet anders. Eiser heeft de resterende zware en lichte gronden niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende zware en lichte gronden om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
6. Eiser bestrijdt verder dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken of zal onttrekken. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder zware grond 3b (zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken) niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat er in het algemeen geen sprake is van risico op onttrekking overweegt de rechtbank dat uit artikel 5.1a, eerste lid, van het Vb 2000 in samenhang gelezen met artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000, volgt dat een risico bestaat dat een vreemdeling zich aan het toezicht al onttrekken als twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 zich voordoen. Daar is gelet op wat is overwogen onder 5. sprake van, zodat ervan uit wordt gegaan dat sprake is van een risico op onttrekking. Eisers beroepsgrond slaagt niet.
7. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat volstaan had moeten worden met een lichter middel omdat er geen sprake van risico op onttrekking en vanwege de gestelde pijnklachten overweegt de rechtbank dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling, doeltreffend kon worden toegepast. Verweerder heeft er in de maatregel terecht op gewezen dat de meldplicht en de vertrekgesprekken niet hebben geleid tot het daadwerkelijke vertrek van eiser. Eiser heeft daarnaast verklaard dat terugkeer naar Gambia geen optie voor hem is. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd volgt bovendien dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij bezig was om een opvangplek te regelen bij een organisatie die onderdak geeft aan uitgeprocedeerde vluchtelingen, hetgeen vrijwillig vertrek ook onwaarschijnlijk maakt. Tot slot is niet gebleken van omstandigheden die de inbewaringstelling voor eiser onevenredig bezwarend maken.
8. De rechtbank overweegt verder dat in deze procedure uitsluitend de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring ter beoordeling voorligt. Dat eiser niet terug kan keren naar Gambia vanwege problemen is een asielgerelateerde grond en kan in deze procedure niet worden beoordeeld.
Conclusie
9. Het voorgaande betekent dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 augustus 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.