ECLI:NL:RBDHA:2023:13950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
NL23.14489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de oplegging van een inreisverbod en terugkeerbesluit in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 13 april 2023 is genomen. Dit besluit houdt in dat eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van 10 jaar is opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep aangetekend, waarbij hij stelt dat hij niet op de juiste wijze is gehoord en dat zijn recht op bijstand van een advocaat niet is gerespecteerd. De rechtbank heeft op 18 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Eiser is aangehouden op verdenking van mensensmokkel en heeft op 17 november 2022 een gehoor gehad bij de vreemdelingenpolitie. Tijdens dit gehoor is eiser gewezen op zijn recht op bijstand van een advocaat, maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat hij expliciet om een advocaat heeft gevraagd. De rechtbank concludeert echter dat het verstrekken van de gegevens van een advocaat wijst op de wens om bijstand te hebben. Hierdoor kan niet worden uitgesloten dat eiser benadeeld is door het ontbreken van zijn raadsman tijdens het gehoor.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht en bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij eiser opnieuw gehoord moet worden met de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een advocaat. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden van eiser, omdat het besluit al op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14489

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 13 april 2023 om eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van 10 jaar op te leggen (het bestreden besluit).
1.1.
Eiser is tegen dat besluit in beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
wat ging er aan deze procedure vooraf?
5. Eiser is aangehouden op verdenking van mensensmokkel. Op 17 november 2022 hebben ambtenaren van de vreemdelingenpolitie eiser gehoord, van welk gehoor proces-verbaal is opgemaakt. Dat proces-verbaal bevat voor zover hier relevant, de volgende passages:
“Mededeling aan de vreemdeling betreffende terugkeerbesluit:
Ik ben voornemens een voorstel bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst in te dienen om u een Terugkeerbesluit op te leggen. Dat betekent dat u binnen 0 / 28 dagen terug moet keren naar uw land van herkomst dan wel moet vertrekken naar enig ander land buiten de Europese Unie waar uw toelating is gewaarborgd. U hebt recht op bijstand van een advocaat bij dit gehoor. Kosten daarvan zijn voor uw eigen rekening.
V: Wie is uw advocaat?
A: [persoons- en contactgegevens raadsman]
O: De advocaat van betrokkene is wel/niet aanwezig bij het gehoor.[…]
Ik heb u zojuist medegedeeld dat u nu in de gelegenheid wordt gesteld om uw individuele omstandigheden naar voren te brengen die ertoe kunnen leiden dat de duur van het inreisverbod wordt verkort of van het opleggen daarvan wordt afgezien.
V: Kunt u in uw eigen bewoordingen omschrijven waarom het belangrijk is om uw individuele omstandigheden naar voren te brengen? (Uit het antwoord van betrokkene moet blijken hij begrijpt dat hij het aanvoeren van individuele omstandigheden ertoe kunnen leiden dat de duur van het Inreisverbod wordt verkort dan wel van het opleggen daarvan wordt afgezien).
A:
Identiteit
V: Kunt u een op uw naam gesteld geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart tonen?
[…]
5.1.
Na het gehoor heeft de korpschef aan de staatssecretaris voorgesteld om eiser een inreisverbod en terugkeerbesluit op te leggen. Eiser is door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 6 maart 2023 veroordeeld voor mensensmokkel. Die veroordeling heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit.
is het besluit op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen?
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Volgens eiser heeft hij uitdrukkelijk kenbaar gemaakt dat hij een advocaat bij het gehoor op 17 november 2022 aanwezig wilde hebben en is aan die wens ten onrechte geen gevolg gegeven. Voorts stelt eiser dat hij ten onrechte geen mogelijkheid heeft gehad om een zienswijze op papier in te dienen en dat hij ten onrechte niet op de mogelijkheid is gewezen dat door hem te noemen individuele omstandigheden tot een korter inreisverbod zouden kunnen leiden. Volgens eiser had hij zijn persoonlijke omstandigheden tijdens het gehoor met bijstand van een advocaat beter naar voren kunnen brengen.
7. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat eiser expliciet om een advocaat heeft gevraagd en dat hij er daarom van uitgaat dat eiser heeft afgezien van het recht om een advocaat bij het gehoor te hebben. Daarnaast is eiser volgens de staatssecretaris niet benadeeld als gevolg van het feit dat er geen advocaat bij het gehoor aanwezig was, omdat hij in het gehoor zijn persoonlijke omstandigheden voldoende naar voren heeft kunnen brengen.
8. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser is door de ambtenaren die het gehoor afnamen gewezen op zijn recht [1] om een advocaat bij dat gehoor aanwezig te hebben. Eiser heeft daarop de gegevens van zijn (toenmalige) advocaat verstrekt. Hoewel uit het proces-verbaal inderdaad niet onomstotelijk valt af te leiden dat eiser om bijstand van zijn advocaat heeft gevraagd, wijst naar het oordeel van de rechtbank het verstrekken van de gegevens van een advocaat, in reactie op de mededeling aan eiser dat hij recht op die bijstand heeft, op de wens om tijdens het gehoor te worden bijgestaan door die advocaat. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt daarom niet in te zien hoe de staatssecretaris dat antwoord heeft kunnen interpreteren als een mededeling van eiser dat hij afziet van het recht op bijstand van een advocaat tijdens het gehoor.
9. Nu uit het proces-verbaal niet met zekerheid kan worden afgeleid dat eiser heeft afgezien van zijn recht op bijstand en er eerder aanwijzingen zijn voor het tegendeel, is de rechtbank van oordeel dat eiser ten onrechte is gehoord buiten aanwezigheid van zijn raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat eiser als gevolg daarvan is benadeeld. Tijdens het gehoor is eiser een vraag gesteld die er toe dient om te controleren of hij het belang van het aanvoeren van zijn persoonlijke omstandigheden begrijpt. Dat blijkt uit de toelichting tussen haakjes in het hierboven geciteerde gedeelte van het proces-verbaal van dat gehoor. Het antwoord van eiser op die vraag is niet opgenomen. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of eiser reeds tijdens het gehoor heeft begrepen dat en waarom het belangrijk is om zijn persoonlijke omstandigheden tijdens het gehoor aan te voeren. Dat risico had ondervangen kunnen worden met de aanwezigheid van zijn raadsman bij het gehoor.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris zal een nieuw besluit moeten nemen. De staatssecretaris zal daarvoor eiser opnieuw moeten (laten) horen, waarbij eiser in de gelegenheid moet worden gesteld om zich (op eigen kosten) te laten bijstaan door een raadsman. Omdat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de staatssecretaris binnen zes weken na de datum waarop deze uitspraak bekend wordt gemaakt een nieuw besluit moet nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding aan eiser van de proceskosten ad € 1.674,- (twee punten met een wegingsfactor 1) en het griffierecht ad € 50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. N.W. Brand, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2431.