4.4.1.Het bewijs
Op zaterdag 11 juli 2015 omstreeks 4:30 uur hadden meerdere verbalisanten horecadienst op [adres] in Den Haag. Zij hoorden knallen die zij herkenden als schoten van een vuurwapen en hoorden dat de knallen kwamen vanuit de richting van de [adres] . Ter plaatse zagen zij dat er een man op de grond lag ter hoogte van horecagelegenheid [adres] . De man op de grond had meerdere wonden in zijn bovenlichaam. Een verbalisant hoorde dat de man een rochelende ademhaling had, dat zijn ogen wegdraaiden en dat zijn ademhaling stopte. Zij begon toen samen met een collega aan de reanimatie. Tijdens de reanimatie zag zij dat zich een plas bloed vormde ter hoogte van de onderrug van de man. Er kwamen meerdere ambulances ter plaatse en zij verleenden medische hulp aan de man.De man is aan zijn verwondingen overleden. De man bleek later [slachtoffer 1] te zijn.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] zijn later zeventien schotverwondingen waargenomen. Twee schotverwondingen betroffen schampschoten met oppervlakkige perforatie van de huid en er was één schotletsel zonder duidelijk te herleiden schotkanaal. Daarnaast werden er vijf doorschoten en vier inschoten in het lichaam waargenomen. In de diverse schotkanalen door de romp waren in de buik de lever, de poortader, de maag en darmen geraakt. Er was veel bloed verloren. Het overlijden is het gevolg van algehele weefselschade en het functieverlies van de vitale organen door het oplopen van de schotverwondingen en wordt zonder meer verklaard door opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) op het lichaam.
Een tweede verbalisant zag dat een paar meter van het slachtoffer een andere man stond. Hij zag dat deze man bloed had op zijn borst en aan zijn pols en buik. Toen hij zijn T-shirt omhoog trok, zag hij een wond in zijn linkerborst en twee wonden linksonder in zijn buik en hij zag een wond aan zijn linkerpols. Dit slachtoffer bleek [slachtoffer 2] te zijn.
De forensisch arts heeft later gerapporteerd dat uit het medisch dossier van [slachtoffer 2] blijkt dat er sprake was van een huidperforatie onder het linkersleutelbeen, met een aangrenzend wondkanaal in het onderhuidse vetweefsel en de borstspier, duidend op perforerend geweld bijvoorbeeld door een langwerpig scherp voorwerp. Dit zou kunnen duiden op een schotwond waarbij het projectiel is verwijderd. Ook zijn huidperforaties waargenomen in de linkerflank, met daartussen een wondkanaal in het onderhuidse weefsel met bloeding en bloedophoping in de ruimte achter de buikholte, duidend op perforerend geweld, mogelijk op basis van een doorschotwond.
[getuige 1]
heeft verklaard dat hij eigenaar is van [adres] en dat hij die nacht aan het werk was. Het café is ongeveer 75 m² en er waren ongeveer 30 à 35 mensen in het café aanwezig. [getuige 1] hoorde [verdachte] tegen iemand zeggen, vermoedelijk het meisje met wie hij aan de bar zat, dat hij naar de heren wc ging. Hij stond op ongeveer 1,5 meter afstand van [verdachte] . [getuige 1] hoorde dat er twee keer kort achter elkaar werd geschoten. Hij keek om en zag [verdachte] bij de heren wc met het slachtoffer staan. [getuige 1] zag dat zij tegenover elkaar stonden en zag een tussenafstand van ongeveer één à anderhalve meter. [getuige 1] zag dat [verdachte] zijn arm gestrekt hield en in vermoedelijk zijn rechterhand een vuurwapen vast had. Het vuurwapen was gericht op het slachtoffer. [getuige 1] zag dat het slachtoffer zich omdraaide en weg wilde lopen richting de uitgang. [getuige 1] zag en hoorde vervolgens dat [verdachte] nog vier à vijf keer op het slachtoffer schoot, terwijl het slachtoffer wegliep. [getuige 1] zag dat het slachtoffer bij het weglopen op de grond viel en dat hij naar de uitgang probeerde te kruipen. In de tussentijd zag [getuige 1] dat [verdachte] nog een paar keer op het slachtoffer schoot. [verdachte] had een grijs trainingspak aan.
[getuige 2]
heeft verklaard dat zij op de dansvloer was toen er ruzie ontstond. De ruzie was tussen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) en een onbekende man. De onbekende man ging naar de wc. Toen hij terugkwam begon die onbekende man met een pistool te schieten. Zij hoorde luide knallen. Zij weet niet op wie de man richtte, maar zij zag [slachtoffer 1] plotseling op de grond vallen en dat [slachtoffer 1] probeerde om weg te komen. Zij zag dat die man, toen [slachtoffer 1] op de grond lag, op hem richtte en met het pistool schoot. De onbekende man was donker van kleur met kort geschoren haar, was lang en droeg een trainingspak.
[getuige 3]
Een [getuige 3] verklaarde dat hij of zij ten tijde van het schietincident aanwezig was in [adres] en had gezien dat er een woordenwisseling en een handgemeen was ontstaan tussen het slachtoffer [slachtoffer 1] en [verdachte] . De getuige zag dat [verdachte] een wapen uit zijn kleding trok en op het gezicht van [slachtoffer 1] zette. De getuige hoorde een geluid, dat werd omschreven als “BAM.” Na het tweede geluid ging de getuige naar beneden, naar de grond, en zag dat [slachtoffer 1] als een slang over de grond kroop. De getuige zag dat [verdachte] op [slachtoffer 1] bleef schieten en dat [verdachte] de enige was die had geschoten. Hierbij maakte de getuige een handgebaar met duim en wijsvinger naar beneden wijzend.
Het tapgesprek
In verband met deze schietpartij werd de vaste telefoonlijn van de woning [adres] getapt. Op dit adres stond de verdachte ingeschreven samen met zijn vriendin [naam] (hierna: [naam] ) en haar drie kinderen. Op 11 juli 2015 om 11:47 uur vond een telefoongesprek plaats. Door de gebruiker van de vaste lijn werd gezegd dat die man mensen had neergehaald, dat die man ‘ [verdachte] ’ was en dat dit was gebeurd in Den Haag. De gebruiker van de vaste lijn bleek de zoon van [naam] te zijn.
Forensisch onderzoek
In [adres] is een schotbaanreconstructie uitgevoerd. Uit de reconstructie van de schotbeschadigingen in de deur, die uitkwamen in de hal, en de beschadigingen in de vloer wordt geconcludeerd dat de schutter het vuurwapen heeft afgevuurd in de richting van de vloer en dat gelet op de sondes in de doorschoten het aannemelijk is dat de schutter dichtbij dan wel in de hal heeft gestaan en het vuurwapen ten minste driemaal heeft afgevuurd in de richting van de vloer.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 10 op 11 juli 2015 aanwezig was in [adres] en dat zijn bijnaam ‘ [verdachte] ’ is.
4.4.2.Eindconclusies van de rechtbank
4.4.2.1. Is de verdachte de schutter?
Algemene overweging ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigen
In deze zaak zijn meerdere getuigen gehoord. De verdediging heeft de rechtbank gevraagd behoedzaam om te gaan met de verschillende getuigenverklaringen, omdat er aantoonbare onwaarheden in zouden staan.
De rechtbank stelt vast dat de meeste getuigen die gehoord zijn, in [adres] aanwezig waren en kort na het voorval tegenover de politie verklaringen hebben afgelegd. Deze getuigen zijn in 2016 en nogmaals in 2023 ook bij de rechter-commissaris gehoord. De omstandigheid dat deze verklaringen op details verschillen, acht de rechtbank niet doorslaggevend voor de vraag naar hun betrouwbaarheid. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de hectische toestand van die avond, is het goed te verklaren dat de getuigen niet allen hetzelfde hebben gezien of zich niet alles kunnen herinneren. Daar komt bij dat elke getuige het voorval vanuit een andere invalshoek heeft gezien.
Het voorgaande leidt wel tot de slotsom dat deze verklaringen – zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt – met behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft dat in zoverre gedaan dat de rechtbank alleen verklaringen voor het bewijs gebruikt, indien deze consistent en gedetailleerd zijn en voldoende worden ondersteund door overig, betrouwbaar geacht bewijsmateriaal. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna op de betrouwbaarheid van specifieke getuigenverklaringen nader ingaan.
De schutter
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte de schutter is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij op 11 juli 2015 tijdens de schietpartij in [adres] aanwezig was en dat hij de bijnaam [verdachte] heeft. [getuige 1] en de [getuige 3] hebben verklaard dat [verdachte] de schutter is geweest.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat zowel de verklaring van [getuige 1] als de verklaring van de [getuige 3] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. [getuige 1] is in totaal acht keer als getuige gehoord. Hoewel zijn verklaringen op detailniveau wisselend zijn, heeft [getuige 1] meteen na de schietpartij en daarna consistent verklaard dat [verdachte] de schutter was. De [getuige 3] heeft direct na de gebeurtenis een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. De omstandigheid dat deze getuige zich bijna acht jaren later, bij de rechter-commissaris, niet meer precies kan herinneren wat hij of zij destijds heeft verklaard, maakt niet dat dit afdoet aan de betrouwbaarheid van die aanvankelijk afgelegde verklaring. De verklaringen van [getuige 1] en de [getuige 3] , inhoudende dat [verdachte] de schutter is, vinden bovendien steun in de verklaring van [getuige 2] , die een signalement heeft gegeven van de onbekende man die heeft geschoten. Dat signalement past bij het signalement van de verdachte. Tot slot worden deze verklaringen ondersteund door het tapgesprek van de zoon van [naam] waarin wordt gezegd dat [verdachte] “mensen zou hebben neergehaald”.
Ten aanzien van dit uitgewerkte tapgesprek heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de betrouwbaarheid hiervan te toetsen nu het Openbaar Ministerie niet meer beschikt over het tapgesprek en dat het tapgesprek hierdoor bewijskracht mist. De rechtbank stelt vast dat dit gesprek door de politie is uitgeluisterd en de bevindingen daarvan zijn neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding om aan de inhoud hiervan te twijfelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voordat de schietpartij begon naar de heren wc ging en dat op dat moment een andere man de wc uit kwam lopen. Hij hoorde schoten toen hij aan het plassen was. Aangezien de getuigen steeds hebben verklaard dat [verdachte] naar de wc ging en bij terugkomst direct begon te schieten, acht de rechtbank deze verklaring onaannemelijk.
Op grond van de verklaringen van [getuige 1] , de [getuige 3] en [getuige 2] alsmede het tapgesprek, is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden gesteld dat de verdachte de schutter is geweest.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat de verdachte de schutter is geweest die met een vuurwapen een aantal kogels op [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] gewond is geraakt.
4.4.2.2. Was er sprake van opzet?
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De verdachte heeft met een pistool meerdere schoten gelost richting [slachtoffer 1] . Uit de getuigenverklaringen en de schotbaanreconstructie volgt dat de verdachte bleef schieten, ook op het moment dat [slachtoffer 1] op de grond viel en richting de uitgang kroop. Deze gedraging dient naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van de verdachte hierop ten volle was gericht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de kogels voor [slachtoffer 1] bedoeld waren. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer 2] kan dus niet worden gesproken.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van [slachtoffer 2] sprake van voorwaardelijk opzet op zijn dood. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat [adres] een klein café was van 75 m², dat er die avond ongeveer dertig mensen aanwezig waren en dat het binnen redelijk donker was. Door in een dergelijk overvol café met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] en andere aanwezigen geraakt zouden worden en het leven zouden laten. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 2] heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 2] .
4.4.2.3. Was sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het reeds genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte reeds van tevoren een plan had om [slachtoffer 1] die dag van het leven te beroven. Weliswaar had de verdachte een vuurwapen bij zich, maar niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het vuurwapen had meegenomen met de bedoeling om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden uit het dossier gebleken om te kunnen vaststellen wanneer de verdachte het wilsbesluit heeft genomen om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en kan niet worden uitgesloten dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
4.4.2.4. Eindconclusie omtrent het bewijs
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een aantal kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten. Ook heeft de verdachte geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Van voorbedachten rade bij het handelen van de verdachte is niet gebleken. Dat betekent dat de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde moord van [slachtoffer 1] en poging tot moord van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen zijn, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer 1] en de onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 2] worden wel wettig en overtuigend bewezen verklaard.