ECLI:NL:RBDHA:2023:13948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
09/111139-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor doodslag en poging tot doodslag na schietpartij in café

Op 18 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 42-jarige man, die verantwoordelijk werd gehouden voor een schietpartij in een café in Den Haag op 11 juli 2015. Tijdens deze schietpartij kwam [slachtoffer 1] om het leven en raakte [slachtoffer 2] ernstig gewond. De verdachte vluchtte na de schietpartij naar Brazilië, waar hij uiteindelijk werd aangehouden en na zeven jaar naar Nederland werd overgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de schutter was, maar kon niet vaststellen dat hij met voorbedachten rade handelde. Daarom werd hij veroordeeld voor doodslag in plaats van moord. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden. De rechtbank oordeelde ook over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, waarbij de verdediging aanvoerde dat de uitlevering van de verdachte onrechtmatig was. De rechtbank verwierp dit verweer en verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk. De zaak bevatte ook vorderingen van benadeelde partijen, die schadevergoeding eisten voor de gevolgen van de schietpartij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/111139-22
Datum uitspraak: 18 september 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] op [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 4 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. Kuipers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouwen mrs. F. van den Berg en L.A. Versteegh naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling, met een vuurwapen negen, althans een (aantal), kogel(s) geschoten in het lichaam van die [slachtoffer 1] , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans anders dan in een opwelling, [slachtoffer 2] van het leven te beroven met een vuurwapen zes, althans een (aantal), kogel(s) heeft geschoten in het lichaam van die [slachtoffer 2] , althans heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – kort gezegd – betoogd dat het Openbaar Ministerie de Braziliaanse autoriteiten op het verkeerde been heeft gezet door te doen voorkomen dat de verdachte in Nederland vervolgd zou worden voor drugsfeiten en dat er een verband zou zijn tussen de moordzaak en drugs. Het Openbaar Ministerie heeft zich hiermee niet gehouden aan het specialiteitsbeginsel en bovendien een feitelijk onjuiste verdragsbasis aan het uitleveringsverzoek ten grondslag gelegd. De verdachte kon voor de verdenking van moord immers niet worden uitgeleverd op basis van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Gelet hierop is de verdediging van mening dat de overlevering (de rechtbank begrijpt: uitlevering) van de verdachte onrechtmatig is, dat de beginselen van een goede procesorde en het in artikel 6 EVRM vervatte recht op een eerlijk proces zijn geschonden en dat het Openbaar Ministerie daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitlevering van de verdachte naar Nederland rechtmatig is geweest, omdat uit het uitleveringsverzoek voldoende blijkt dat de verdenking tegen de verdachte ziet op de betrokkenheid bij een moord c.q. doodslag, dat dit zich mogelijk heeft afgespeeld in het drugscircuit en dat de Braziliaanse rechter in haar uitleveringsbeslissing dezelfde misdrijven heeft opgenomen. Daarbij heeft de officier van justitie aangegeven dat het niet aan de Nederlandse rechter is om die beslissing van de Braziliaanse rechter te toetsen. Concluderend heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het uitleveringsverzoek
In het verzoek tot uitlevering van de verdachte, gericht aan de justitiële autoriteiten in Brazilië van 28 maart 2019, heeft de officier van justitie de feiten en omstandigheden uiteengezet, die hebben geleid tot de verdenking jegens de verdachte als dader van een dodelijke schietpartij. In het verzoek staat ook de aanleiding van de schietpartij omschreven, waarbij verwezen is naar de verklaringen van twee getuigen, inhoudende dat de aanleiding een drugsconflict zou zijn van enige jaren geleden op Curaçao, dat de verdachte ‘in de drugs zit’ en dat dit om handel in kilo’s cocaïne zou gaan. Ook is verwezen naar informatie (verkregen via een informant) dat het slachtoffer door de verdachte van cocaïne was geript. Omdat het drugsconflict zich zou hebben afgespeeld op Curaçao, heeft de verdenking een grensoverschrijdend aspect. Dat alles leidt ertoe, aldus het verzoek, dat artikel 6, derde lid, van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, en artikel 16, vierde lid, van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende misdaad als wettelijk grondslag van de uitlevering kunnen dienen.
Overwegingen van de rechtbank
De verdediging heeft onder meer naar voren gebracht dat door de uitlevering het specialiteitsbeginsel is geschonden. Het specialiteitsbeginsel houdt in dat bij uitlevering, toegestaan voor bepaalde feiten (of ter executie van een bepaald vonnis), in principe alleen voor die feiten mag worden vervolgd (en alleen dat vonnis mag worden geëxecuteerd). Uit dit beginsel vloeit voort dat de rechter, bij de beoordeling van een ontvankelijkheidsverweer (zoals gevoerd), de tenlastelegging toetst aan de feiten waarvoor de uitlevering is toegestaan.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Uit het Braziliaanse vonnis blijkt dat de uitlevering van de verdachte is toegestaan voor moord met verzwarende omstandigheden, het illegaal bezit van vuurwapens en illegale drugshandel. De verdachte is uiteindelijk vervolgd voor moord. De omstandigheid dat de verdachte niet wordt vervolgd voor de twee andere delicten waarvoor uitlevering was toegestaan, betekent niet dat er sprake is van een schending van het specialiteitsbeginsel en dat de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging voor moord, temeer gelet op het opportuniteitsbeginsel en het uitgangspunt dat de officier van justitie bepaalt voor welke feiten zij een verdachte al dan niet vervolgt.
De stelling dat de uitlevering is gebaseerd op een onjuiste voorstelling van zaken of dat de gestelde wettelijke grondslag voor uitlevering feitelijk onjuist is, kan de rechtbank niet volgen. De officier van justitie heeft in het uitleveringsverzoek duidelijk benoemd dat de verdenking moord dan wel doodslag betreft, waarbij wordt verwezen naar de delictsbepalingen neergelegd in de artikelen 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Ook de vermoedelijke aanleiding en het vermoeden dat de schietpartij gerelateerd is aan de internationale handel in drugs zijn gegrond op de onderzoeksbevindingen van destijds. De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het strafdossier niet blijkt dat het Openbaar Ministerie de Braziliaanse autoriteiten een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven Evenmin kan worden gezegd dat aan het uitleveringsverzoek een onjuiste verdragsbasis ten grondslag is gelegd.
De rechtbank concludeert derhalve dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Inleiding
Op 11 juli 2015, omstreeks 4.30 uur, heeft er een dodelijke schietpartij plaatsgevonden in [adres] in Den Haag. Bij deze gebeurtenis is [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) om het leven gekomen en heeft [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) meerdere verwondingen opgelopen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte de schutter is geweest, en zo ja, of de verdachte door zijn handelen [slachtoffer 1] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd (feit 1) en of de verdachte opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, heeft getracht [slachtoffer 2] van het leven te beroven (feit 2).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord (feit 1) en poging tot moord (feit 2), omdat onvoldoende vaststaat dat de verdachte met voorbedachten rade zou hebben gehandeld. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag (feit 1) en poging tot doodslag (feit 2).
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnota – integrale vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte de schutter is. De verklaringen van de getuigen zijn inconsistent en onbetrouwbaar en worden op een groot aantal punten weerlegd door alle contra-indicaties in het dossier. De verklaringen van de getuigen kunnen daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Het overige bewijs in het dossier is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Mocht de rechtbank enige getuigenverklaringen wel betrouwbaar achten, dan is op zijn minst gerede twijfel ontstaan waardoor de rechtbank niet anders kan dan de verdachte vrijspreken.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
4.4.1.
Het bewijs
Op zaterdag 11 juli 2015 omstreeks 4:30 uur hadden meerdere verbalisanten horecadienst op [adres] in Den Haag. Zij hoorden knallen die zij herkenden als schoten van een vuurwapen en hoorden dat de knallen kwamen vanuit de richting van de [adres] . Ter plaatse zagen zij dat er een man op de grond lag ter hoogte van horecagelegenheid [adres] . De man op de grond had meerdere wonden in zijn bovenlichaam. Een verbalisant hoorde dat de man een rochelende ademhaling had, dat zijn ogen wegdraaiden en dat zijn ademhaling stopte. Zij begon toen samen met een collega aan de reanimatie. Tijdens de reanimatie zag zij dat zich een plas bloed vormde ter hoogte van de onderrug van de man. Er kwamen meerdere ambulances ter plaatse en zij verleenden medische hulp aan de man. [2] De man is aan zijn verwondingen overleden. De man bleek later [slachtoffer 1] te zijn.
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] zijn later zeventien schotverwondingen waargenomen. Twee schotverwondingen betroffen schampschoten met oppervlakkige perforatie van de huid en er was één schotletsel zonder duidelijk te herleiden schotkanaal. Daarnaast werden er vijf doorschoten en vier inschoten in het lichaam waargenomen. In de diverse schotkanalen door de romp waren in de buik de lever, de poortader, de maag en darmen geraakt. Er was veel bloed verloren. Het overlijden is het gevolg van algehele weefselschade en het functieverlies van de vitale organen door het oplopen van de schotverwondingen en wordt zonder meer verklaard door opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) op het lichaam. [3]
Een tweede verbalisant zag dat een paar meter van het slachtoffer een andere man stond. Hij zag dat deze man bloed had op zijn borst en aan zijn pols en buik. Toen hij zijn T-shirt omhoog trok, zag hij een wond in zijn linkerborst en twee wonden linksonder in zijn buik en hij zag een wond aan zijn linkerpols. Dit slachtoffer bleek [slachtoffer 2] te zijn. [4]
De forensisch arts heeft later gerapporteerd dat uit het medisch dossier van [slachtoffer 2] blijkt dat er sprake was van een huidperforatie onder het linkersleutelbeen, met een aangrenzend wondkanaal in het onderhuidse vetweefsel en de borstspier, duidend op perforerend geweld bijvoorbeeld door een langwerpig scherp voorwerp. Dit zou kunnen duiden op een schotwond waarbij het projectiel is verwijderd. Ook zijn huidperforaties waargenomen in de linkerflank, met daartussen een wondkanaal in het onderhuidse weefsel met bloeding en bloedophoping in de ruimte achter de buikholte, duidend op perforerend geweld, mogelijk op basis van een doorschotwond. [5]
[getuige 1]
heeft verklaard dat hij eigenaar is van [adres] en dat hij die nacht aan het werk was. Het café is ongeveer 75 m² en er waren ongeveer 30 à 35 mensen in het café aanwezig. [getuige 1] hoorde [verdachte] tegen iemand zeggen, vermoedelijk het meisje met wie hij aan de bar zat, dat hij naar de heren wc ging. Hij stond op ongeveer 1,5 meter afstand van [verdachte] . [getuige 1] hoorde dat er twee keer kort achter elkaar werd geschoten. Hij keek om en zag [verdachte] bij de heren wc met het slachtoffer staan. [getuige 1] zag dat zij tegenover elkaar stonden en zag een tussenafstand van ongeveer één à anderhalve meter. [getuige 1] zag dat [verdachte] zijn arm gestrekt hield en in vermoedelijk zijn rechterhand een vuurwapen vast had. Het vuurwapen was gericht op het slachtoffer. [getuige 1] zag dat het slachtoffer zich omdraaide en weg wilde lopen richting de uitgang. [getuige 1] zag en hoorde vervolgens dat [verdachte] nog vier à vijf keer op het slachtoffer schoot, terwijl het slachtoffer wegliep. [getuige 1] zag dat het slachtoffer bij het weglopen op de grond viel en dat hij naar de uitgang probeerde te kruipen. In de tussentijd zag [getuige 1] dat [verdachte] nog een paar keer op het slachtoffer schoot. [verdachte] had een grijs trainingspak aan. [6]
[getuige 2]
heeft verklaard dat zij op de dansvloer was toen er ruzie ontstond. De ruzie was tussen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) en een onbekende man. De onbekende man ging naar de wc. Toen hij terugkwam begon die onbekende man met een pistool te schieten. Zij hoorde luide knallen. Zij weet niet op wie de man richtte, maar zij zag [slachtoffer 1] plotseling op de grond vallen en dat [slachtoffer 1] probeerde om weg te komen. Zij zag dat die man, toen [slachtoffer 1] op de grond lag, op hem richtte en met het pistool schoot. De onbekende man was donker van kleur met kort geschoren haar, was lang en droeg een trainingspak. [7]
[getuige 3]
Een [getuige 3] verklaarde dat hij of zij ten tijde van het schietincident aanwezig was in [adres] en had gezien dat er een woordenwisseling en een handgemeen was ontstaan tussen het slachtoffer [slachtoffer 1] en [verdachte] . De getuige zag dat [verdachte] een wapen uit zijn kleding trok en op het gezicht van [slachtoffer 1] zette. De getuige hoorde een geluid, dat werd omschreven als “BAM.” Na het tweede geluid ging de getuige naar beneden, naar de grond, en zag dat [slachtoffer 1] als een slang over de grond kroop. De getuige zag dat [verdachte] op [slachtoffer 1] bleef schieten en dat [verdachte] de enige was die had geschoten. Hierbij maakte de getuige een handgebaar met duim en wijsvinger naar beneden wijzend. [8]
Het tapgesprek
In verband met deze schietpartij werd de vaste telefoonlijn van de woning [adres] getapt. Op dit adres stond de verdachte ingeschreven samen met zijn vriendin [naam] (hierna: [naam] ) en haar drie kinderen. Op 11 juli 2015 om 11:47 uur vond een telefoongesprek plaats. Door de gebruiker van de vaste lijn werd gezegd dat die man mensen had neergehaald, dat die man ‘ [verdachte] ’ was en dat dit was gebeurd in Den Haag. De gebruiker van de vaste lijn bleek de zoon van [naam] te zijn. [9]
Forensisch onderzoek
In [adres] is een schotbaanreconstructie uitgevoerd. Uit de reconstructie van de schotbeschadigingen in de deur, die uitkwamen in de hal, en de beschadigingen in de vloer wordt geconcludeerd dat de schutter het vuurwapen heeft afgevuurd in de richting van de vloer en dat gelet op de sondes in de doorschoten het aannemelijk is dat de schutter dichtbij dan wel in de hal heeft gestaan en het vuurwapen ten minste driemaal heeft afgevuurd in de richting van de vloer. [10]
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 10 op 11 juli 2015 aanwezig was in [adres] en dat zijn bijnaam ‘ [verdachte] ’ is.
4.4.2.
Eindconclusies van de rechtbank
4.4.2.1. Is de verdachte de schutter?
Algemene overweging ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuigen
In deze zaak zijn meerdere getuigen gehoord. De verdediging heeft de rechtbank gevraagd behoedzaam om te gaan met de verschillende getuigenverklaringen, omdat er aantoonbare onwaarheden in zouden staan.
De rechtbank stelt vast dat de meeste getuigen die gehoord zijn, in [adres] aanwezig waren en kort na het voorval tegenover de politie verklaringen hebben afgelegd. Deze getuigen zijn in 2016 en nogmaals in 2023 ook bij de rechter-commissaris gehoord. De omstandigheid dat deze verklaringen op details verschillen, acht de rechtbank niet doorslaggevend voor de vraag naar hun betrouwbaarheid. Gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de hectische toestand van die avond, is het goed te verklaren dat de getuigen niet allen hetzelfde hebben gezien of zich niet alles kunnen herinneren. Daar komt bij dat elke getuige het voorval vanuit een andere invalshoek heeft gezien.
Het voorgaande leidt wel tot de slotsom dat deze verklaringen – zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt – met behoedzaamheid moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft dat in zoverre gedaan dat de rechtbank alleen verklaringen voor het bewijs gebruikt, indien deze consistent en gedetailleerd zijn en voldoende worden ondersteund door overig, betrouwbaar geacht bewijsmateriaal. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna op de betrouwbaarheid van specifieke getuigenverklaringen nader ingaan.
De schutter
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte de schutter is geweest. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De verdachte heeft verklaard dat hij op 11 juli 2015 tijdens de schietpartij in [adres] aanwezig was en dat hij de bijnaam [verdachte] heeft. [getuige 1] en de [getuige 3] hebben verklaard dat [verdachte] de schutter is geweest.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat zowel de verklaring van [getuige 1] als de verklaring van de [getuige 3] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. [getuige 1] is in totaal acht keer als getuige gehoord. Hoewel zijn verklaringen op detailniveau wisselend zijn, heeft [getuige 1] meteen na de schietpartij en daarna consistent verklaard dat [verdachte] de schutter was. De [getuige 3] heeft direct na de gebeurtenis een zeer gedetailleerde verklaring afgelegd. De omstandigheid dat deze getuige zich bijna acht jaren later, bij de rechter-commissaris, niet meer precies kan herinneren wat hij of zij destijds heeft verklaard, maakt niet dat dit afdoet aan de betrouwbaarheid van die aanvankelijk afgelegde verklaring. De verklaringen van [getuige 1] en de [getuige 3] , inhoudende dat [verdachte] de schutter is, vinden bovendien steun in de verklaring van [getuige 2] , die een signalement heeft gegeven van de onbekende man die heeft geschoten. Dat signalement past bij het signalement van de verdachte. Tot slot worden deze verklaringen ondersteund door het tapgesprek van de zoon van [naam] waarin wordt gezegd dat [verdachte] “mensen zou hebben neergehaald”.
Ten aanzien van dit uitgewerkte tapgesprek heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de betrouwbaarheid hiervan te toetsen nu het Openbaar Ministerie niet meer beschikt over het tapgesprek en dat het tapgesprek hierdoor bewijskracht mist. De rechtbank stelt vast dat dit gesprek door de politie is uitgeluisterd en de bevindingen daarvan zijn neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding om aan de inhoud hiervan te twijfelen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voordat de schietpartij begon naar de heren wc ging en dat op dat moment een andere man de wc uit kwam lopen. Hij hoorde schoten toen hij aan het plassen was. Aangezien de getuigen steeds hebben verklaard dat [verdachte] naar de wc ging en bij terugkomst direct begon te schieten, acht de rechtbank deze verklaring onaannemelijk.
Op grond van de verklaringen van [getuige 1] , de [getuige 3] en [getuige 2] alsmede het tapgesprek, is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden gesteld dat de verdachte de schutter is geweest.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat de verdachte de schutter is geweest die met een vuurwapen een aantal kogels op [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] is komen te overlijden en [slachtoffer 2] gewond is geraakt.
4.4.2.2. Was er sprake van opzet?
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De verdachte heeft met een pistool meerdere schoten gelost richting [slachtoffer 1] . Uit de getuigenverklaringen en de schotbaanreconstructie volgt dat de verdachte bleef schieten, ook op het moment dat [slachtoffer 1] op de grond viel en richting de uitgang kroop. Deze gedraging dient naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van de verdachte hierop ten volle was gericht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de kogels voor [slachtoffer 1] bedoeld waren. Van vol opzet op de dood van [slachtoffer 2] kan dus niet worden gesproken.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van [slachtoffer 2] sprake van voorwaardelijk opzet op zijn dood. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat [adres] een klein café was van 75 m², dat er die avond ongeveer dertig mensen aanwezig waren en dat het binnen redelijk donker was. Door in een dergelijk overvol café met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] en andere aanwezigen geraakt zouden worden en het leven zouden laten. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het niet anders kan dan dat hij de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 2] heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 2] .
4.4.2.3. Was sprake van voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het reeds genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de verdachte reeds van tevoren een plan had om [slachtoffer 1] die dag van het leven te beroven. Weliswaar had de verdachte een vuurwapen bij zich, maar niet vastgesteld kan worden dat de verdachte het vuurwapen had meegenomen met de bedoeling om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden uit het dossier gebleken om te kunnen vaststellen wanneer de verdachte het wilsbesluit heeft genomen om [slachtoffer 1] van het leven te beroven en kan niet worden uitgesloten dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
4.4.2.4. Eindconclusie omtrent het bewijs
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen een aantal kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] te schieten. Ook heeft de verdachte geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Van voorbedachten rade bij het handelen van de verdachte is niet gebleken. Dat betekent dat de onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde moord van [slachtoffer 1] en poging tot moord van [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen zijn, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer 1] en de onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 2] worden wel wettig en overtuigend bewezen verklaard.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 11 juli 2015 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met een vuurwapen een aantal kogels geschoten in het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
ten gevolgewaarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 11 juli 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven met een vuurwapen een aantal, kogels heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de straf naar voren gebracht dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is, gelet op er wat er in de jurisprudentie in gelijkwaardige gevallen wordt geëist dan wel wordt opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft op meedogenloze wijze [slachtoffer 1] om het leven gebracht door in een uitgaansgelegenheid meerdere kogels in zijn lichaam te schieten. Ook toen [slachtoffer 1] probeerde weg te komen en richting de uitgang kroop, is de verdachte op hem blijven schieten. Na het schieten heeft de verdachte iets tegen [slachtoffer 1] gezegd in het Papiaments, is over hem heen gestapt en is op een rustige wijze, zonder om te kijken naar [slachtoffer 1] , weggelopen. Alhoewel de rechtbank doodslag bewezen heeft verklaard, ligt de manier waarop hij [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten dicht tegen moord aan. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte, toen [slachtoffer 1] al op de grond lag, zijn vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft leeggeschoten om er zeker van te zijn dat hij het niet zou overleven. In het nadeel van de verdachte houdt de rechtbank hiermee rekening bij de strafoplegging.
Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent en het is een delict waarop de wetgever hoge straffen heeft gesteld. Het meest wezenlijke recht van een mens, namelijk het recht te mogen leven, heeft de verdachte op grove en onomkeerbare wijze geschonden. Het slachtoffer laat onder andere zijn partner, zijn (destijds achtjarige) dochter, zijn moeder, zijn tante en andere dierbaren na, die allen ernstig lijden onder het verlies van hun dierbare. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van zijn moeder. Met zijn handelen heeft de verdachte de nabestaanden groot leed toegebracht.
Geen enkele strafrechtelijke reactie zal kunnen weerspiegelen hoe groot de schade is die verdachte met zijn handelen heeft aangericht. Daarbij komt dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen doordat hij de dag na de schietpartij naar Brazilië is gevlucht en pas ruim zeven jaar na het overlijden van [slachtoffer 1] is overgebracht naar Nederland. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij geen enkele openheid van zaken heeft gegeven, terwijl het voor de familie van [slachtoffer 1] , voor de verwerking van het verlies van hun dierbare, van groot belang is dat zij de ware toedracht van het gebeurde kennen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij [slachtoffer 2] door meerdere kogels is geraakt. Dat [slachtoffer 2] niet is overleden en dat er niet nog meer slachtoffers in het café zijn gevallen, mag een groot geluk heten en een omstandigheid die zeker niet aan de verdachte te danken is. Zoals blijkt uit de toelichting op de vordering van [slachtoffer 2] , kampt hij nog steeds met de gevolgen van het handelen van de verdachte. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 augustus 2023, waaruit blijkt dat hij op 22 mei 2013, enkele jaren voor de schietpartij, onherroepelijk is veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf wegens overtreding van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al het voorgaande, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat, hoewel de bewezen verklaarde feiten uit één feitencomplex voortvloeien, sprake is van meerdaadse samenloop. De delictsbepaling van doodslag strekt tot bescherming van het menselijk leven als zodanig. Nu inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van twee verschillende individuen – de een het doelwit, de ander een omstander – kan de verdachte twee verwijten worden gemaakt en is er sprake van meerdaadse samenloop. Ten tijde van de bewezen verklaarde feiten betrof de strafbedreiging op doodslag een gevangenisstraf van 15 jaren. Aangezien sprake is van meerdaadse samenloop kan deze straf ingevolgde het bepaalde in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht met niet meer dan een derde worden verhoogd. Dit betekent dat een gevangenisstraf van ten hoogste 20 jaren kan worden opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 89.196,84, bestaande uit € 59.196,84 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.820,54 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 30.434,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 234,- aan materiële schade, € 30.000,- aan immateriële schade en € 200,- aan proceskosten.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Ten aanzien van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gevorderde schokschade heeft de verdediging de rechtbank subsidiair verzocht om de vordering op dat punt af te wijzen, omdat uit de onderbouwing van de vordering niet blijkt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] goed bevriend waren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De vordering van de benadeelde partij [naam]
De vordering is door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet inhoudelijk weersproken door de verdediging. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
Materiële schade
1. Kosten uitvaart op Curaçao
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek biedt een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor de uitvaart heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke persoon vorderen. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot een bedrag van € 5.196,84, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de factuurdatum, te weten 23 juli 2015.
2. Verlies arbeidsvermogen over 6 jaar
De benadeelde partij heeft in verband met het overlijden van het slachtoffer, haar zoon, het verlies van haar arbeidsvermogen begroot op € 54.000,-. De benadeelde partij heeft daartoe aangevoerd dat haar inkomen uit arbeid per april 2017 is weggevallen en dat zij sindsdien arbeidsongeschikt is en ook de komende jaren zal blijven. Om de vordering eenvoudig te houden heeft zij haar verlies berekend over de zes jaren voorafgaand aan de zitting en de toekomstige schade buiten beschouwing gelaten.
Het is evident dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit psychische schade lijdt en gebleken is dat zij na de dood van haar zoon in een ernstige depressie is geraakt. Vaststaat dat de benadeelde partij daardoor arbeidsongeschikt is geraakt. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een situatie waarin deze vordering een onevenredige belasting zou opleveren voor het strafproces. Nu de vordering niet inhoudelijk is betwist komt het bedrag voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot een bedrag van € 54.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van indiening van de vordering, te weten 8 augustus 2023.
Immateriële schade - schokschade
De benadeelde partij heeft terzake schokschade een bedrag van € 30.000,- gevorderd.
In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad over schokschade het volgende overwogen (zie HR 28 juni 2022, r.o. 3.4 t/m 3.7, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
( i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
De rechtbank constateert dat de vordering op dit punt is onderbouwd met meerdere verklaringen van de huisarts en een samenvatting van de psychiater waaruit volgt dat de benadeelde partij in een ernstige depressie is geraakt en dat er al geruime tijd sprake is van geestelijk letsel. De rechtbank is van oordeel dat het geestelijk letsel hiermee voldoende is aangetoond. Daarbij komt dat uit de onderbouwing van de vordering volgt dat de benadeelde partij haar zoon moest identificeren bij aankomst op Curaçao. Zij is daardoor direct en onvermijdelijk geconfronteerd met de gevolgen van de gebeurtenis. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot een bedrag van € 30.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2015, te weten de aankomstdatum van de kist op Curaçao.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 89.196,84, bestaande uit € 59.196,84 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen zoals hierboven is bepaald.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 89.196,84, bestaande uit € 59.196,84 aan materiële schade en
€ 30.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .
8.3.2.
De vordering van de benadeelde partij [naam]
Materiële schade
1. Kosten uitvaart in Nederland
De vordering is door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet inhoudelijk weersproken door de raadsvrouw van de verdachte. De benadeelde partij heeft in verband met het overlijden van het slachtoffer uitvaartkosten gemaakt in Nederland ter hoogte van € 3.255,56. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de factuurdatum, te weten 16 juli 2015.
2. Reiskosten naar Curaçao
De vordering is door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet inhoudelijk weersproken door de raadsvrouw van de verdachte. De benadeelde partij is in het kader van de uitvaart op 15 juli 2015 naar Curaçao gereisd. Ter onderbouwing hiervan zijn de tickets overgelegd en is een schatting gemaakt van de kosten van de vliegtickets, nu deze niet meer te achterhalen waren. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze kosten heeft gemaakt. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot een bedrag van
€ 564,98, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het datum van vliegen, te weten 15 juli 2015.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 3.820,54, bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen zoals hierboven is bepaald.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.820,54, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .
8.3.3.
De vordering van de benadeelde partij [naam]
Immateriële schade - smartengeld
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij de dochter is van het overleden slachtoffer. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, te weten een aantasting in de persoon op andere wijze, bestaande uit geestelijk letsel, te weten PTSS. Nu de vordering door en namens de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en niet inhoudelijk is weersproken door de raadsvrouw van de verdachte, zal de rechtbank de vordering in zijn geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het datum van overlijden, te weten 11 juli 2015.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 10.000,-, bestaande uit immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen zoals hierboven is bepaald.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] .
8.3.4.
De vordering van de benadeelde partij [naam]
Materiële schade
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden doordat hij van 11 juli 2015 tot en met 14 juli 2015 in het ziekenhuis heeft verbleven en zijn kleding en schoenen beschadigd zijn geraakt door de schietpartij. Deze schade staat naar het oordeel van de rechtbank in een voldoende rechtstreeks verband tot het onder 2 bewezen verklaarde feit. Nu de vordering door en namens de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en niet inhoudelijk is weersproken door de raadsvrouw van de verdachte, zal de rechtbank de vordering in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 234,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2015.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde onder feit 2. De benadeelde partij is meerdere keren beschoten waardoor hij letsel heeft opgelopen en een aantal dagen op de intensive care opgenomen is geweest. Daarbij heeft hij geestelijk letsel opgelopen en ondervindt hij nog steeds de gevolgen van de schietpartij. De hoogte van de vordering is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist. Gekeken naar de aard en ernst van het letsel, de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de door de benadeelde partij gestelde gevolgen, zal de rechtbank de vordering op dit punt in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 15.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2015.
Schokschade
Ten aanzien van de aanspraak op schokschade door de benadeelde partij overweegt de rechtbank dat de jarenlange vriendschappelijke relatie tussen [slachtoffer 1] en de benadeelde partij niet voldoende is onderbouwd en evenmin blijkt uit het dossier. Dat hiervan sprake was, is door de verdediging betwist. Nu de gestelde nauwe relatie onvoldoende is onderbouwd, kan de rechtbank de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer niet vaststellen en is niet voldaan aan de derde voorwaarde om tot toekenning van schokschade over te gaan. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 15.234,-, bestaande uit € 234,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen zoals hierboven is bepaald.
Proceskostenveroordeling - factuur medisch advies
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 200,-, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15.234,-, bestaande uit € 234,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals hierboven bepaald tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
de onder 1 en 2 impliciet primairten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte
de onder 1 en 2 impliciet subsidiairten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair:
doodslag;
ten aanzien van feit 2 impliciet subsidiair:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam] een bedrag van € 89.196,84, bestaande uit:
  • € 5.196,84 materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • € 54.000,- materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 8 augustus 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • € 20.000,- immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
nihil en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten
worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 89.196,84, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 5.196,84 vanaf 23 juli 2015, over een bedrag van € 54.000,- vanaf 8 augustus 2023, over een bedrag van € 20.000,- vanaf 16 juli 2015, elk tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 214 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam] een bedrag van € 3.820,54 bestaande uit:
  • € 3.255,56 materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • € 564,98 materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
nihil en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten
worden;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.820,54, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 3.255,56 vanaf 16 juli 2015 en over een bedrag van € 564,98 vanaf 15 juli 2015, elk tot aan de dag dat deze bedragen zijn betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 29 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam] een bedrag
van € 10.000,- immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2015 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 51 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [naam] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam] een bedrag van € 15.234,-, bestaande uit € 234,- materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op
€ 200,- en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten
worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 15.234,-, bestaande uit € 234,- materiële schade en € 15.000,- immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, ten behoeve van [naam] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 66 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. M. Rigter, rechter,
mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 september 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van alle processen-verbaal opgemaakt in onderzoek India15 met onderzoeksnummer DHRAB15802 en proces-verbaalnummer 2015/207290 van de politie Eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd het
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22 (proces-verbaal van voorgeleiding).
3.Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), opgemaakt op 15 juli 2015, betreffende een Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, inclusief bijlagen, p. 210-250 (forensisch dossier).
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 23-24 (proces-verbaal van voorgeleiding).
5.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI, opgemaakt op 1 december 2015, betreffende een Forensisch geneeskundig onderzoek van [slachtoffer 2] .
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 6-9 (getuigendossier).
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 60-62 en 64 (getuigendossier).
8.Proces-verbaal, p. 132-133 (getuigendossier).
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 162-165 (ambtshandelingen dossier).
10.Proces-verbaal sporenonderzoek, inclusief bijlagen, p. 96-112 (forensisch dossier).