ECLI:NL:RBDHA:2023:13838

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
09/159505-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van een vader voor jarenlange mishandeling van zijn kinderen met gevangenisstraf en vrijheidsbeperkende maatregelen

Op 15 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een vader die beschuldigd werd van jarenlange fysieke en psychische mishandeling van zijn vijf kinderen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De feiten omvatten onder andere het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn dochter [slachtoffer 1] door haar in het gezicht te schoppen, en het slaan van zijn andere dochter [slachtoffer 2] op haar neus, wat resulteerde in een neusfractuur. De mishandelingen vonden plaats in de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 juni 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn kinderen stelselmatig heeft mishandeld, zowel fysiek als geestelijk, wat heeft geleid tot ernstige psychische schade bij de kinderen, waaronder posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast zijn er vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd, waaronder een contactverbod met de kinderen en een locatieverbod voor de duur van 3 jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de kinderen, voor de immateriële schade die zij hebben geleden door de mishandelingen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/159505-22
Datum uitspraak: 15 september 2023
Tegenspraak
Promisvonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te IJsselstein
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is in eerste instantie gehouden op de terechtzitting van 7 oktober 2022 (pro forma) en 22 december 2022 (eerste inhoudelijke behandeling). Op 19 januari 2023 is besloten om het onderzoek nog niet te sluiten teneinde nader onderzoek te doen. Het onderzoek is voortgezet op 18 april 2023 (pro forma) en 1 september 2023 (tweede inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. C.L. van Oostveen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 december 2022 - ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 26 juni 2022 te Wateringen, gemeente Westland, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn kind [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te
beroven, meermalen tegen het gezicht/hoofd heeft geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 26 juni 2022 te Wateringen, gemeente Westland, aan zijn kind [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een gebroken
oogkas/neus althans één en/of meerdere fracturen en/of een septumdeviatie
(scheefstaande neus),heeft toegebracht door meermalen tegen het gezicht/hoofd te
schoppen/trappen van die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 juni 2022 te Wateringen, gemeente Westland, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind, [slachtoffer 1] , opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] op/tegen het hoofd heeft
geschopt/getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Wateringen, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind, [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] op/tegen de neus en/of het gezicht heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Wateringen, gemeente Westland, zijn kind, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door op/tegen de neus en/of het gezicht van die [slachtoffer 2] te
stompen/slaan;
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 26
juni 2022 te Wateringen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, telkens zijn
kind(eren), te weten [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] ) geboren [geboortedatum 2] en/of [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] )
geboren [geboortedatum 3] en/of [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) geboren [geboortedatum 4] en/of [slachtoffer 4]
( [slachtoffer 4] ) geboren [geboortedatum 5] en/of [slachtoffer 5] ( [slachtoffer 5] ) geboren [geboortedatum 5]
, opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte met dat opzet meermalen,
althans eenmaal, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] althans
voornoemden
- op de rug en/of het hoofd althans het lichaam geslagen/gestompt en/of
- gekleineerd en/of uitgescholden en/of denigrerend toegesproken waardoor zij/hij pijn en/of
letsel heeft/hebben bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of
geestelijke gewaarwording bij hem/haar/hen is veroorzaakt
en/of de geestelijke gezondheid
is benadeeld;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde.
Op nadere standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank - voor zover van belang - hierna ingaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 de vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dan is het voorwaardelijke verzoek om medische stukken aan het dossier toe te voegen en drie deskundigen te horen over het letsel van slachtoffer. Wat betreft het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft zich ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 3 verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor de tenlastegelegde geestelijke mishandeling. Van de tenlastegelegde fysieke mishandeling heeft hij vrijspraak bepleit.
Op nadere standpunten van de raadsman zal de rechtbank - voor zover van belang - hierna ingaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
De onderhavige verdenking ziet op het door de verdachte opzettelijk meermalen tegen het hoofd dan wel gezicht trappen van zijn kind [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), hetgeen primair ten laste is gelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als poging tot zware mishandeling.
Vrijspraak feit 1 primair
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] niet bewezen kan worden. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat dat het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] in het leven heeft geroepen. Het enkele schoppen tegen het hoofd levert niet zonder meer de aanmerkelijke kans op de dood op. Weliswaar zijn de hersenen een kwetsbaar orgaan met vitale functies in het menselijk lichaam, toch vormt de sterke schedel een wezenlijke bescherming tegen krachten van buitenaf. Ook leidt een beschadiging van de hersenen niet per se tot de dood. Daarom dient het geweld tegen het hoofd en de mogelijke gevolgen ervan telkens naar de omstandigheden van het geval te worden beoordeeld. In deze zaak is de enige informatie over de toedracht van het toegepaste geweld tegen het hoofd van [slachtoffer 1] slechts afkomstig uit de verklaringen van de verdachte en [slachtoffer 1] . Daaruit valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken hoe hard en hoe vaak er precies is geschopt op welke - al dan niet kwetsbare - plek op het gelaat van [slachtoffer 1] . Ook stelt de rechtbank vast dat de verdachte geen schoenen droeg, waarmee schoppen harder zouden aankomen. De rechtbank moet constateren dat onvoldoende informatie voorhanden is om te concluderen dat de geweldshandelingen van verdachte van een dusdanige kracht waren dat daarmee een aanmerkelijke kans ontstond dat de schedel van [slachtoffer 1] zou breken dan wel zodanig beschadigd zou raken dat de hersenfunctie volledig zou uitvallen of ander letsel zou worden veroorzaakt waardoor [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij bij thuiskomst op 26 juni 2022 ruzie kreeg met haar vader, de verdachte, en dat hij haar uit het niets bij haar haren naar de grond trok en haar een vuistslag op haar gezicht gaf, waardoor zij ten val kwam. [2] Toen zij op de grond lag is de verdachte begonnen met schoppen op de linkerzijde van haar gezicht, met de zijkant van zijn voet. [3] Het zijn minimaal vijf harde trappen geweest. [4] [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat, nadat de verdachte ophield met schoppen, ze bijna stikte in haar eigen speeksel, bloed spuugde en steeds wegviel. [5] [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), de oudere broer van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat hij het geschreeuw tussen de verdachte en [slachtoffer 1] kon horen vanuit een andere kamer in huis en hij daarna [slachtoffer 1] op de grond tegen een deurpost aantrof terwijl ze bijna in haar eigen bloed stikte. [6] [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), de moeder van [slachtoffer 1] , heeft daarnaast nog verklaard dat zij ook thuis was en dat de verdachte kort na het incident grijnzend aan haar vertelde dat hij het met zijn voeten had gedaan, en dat het [slachtoffer 1] verdiende loon was. [7] Een dag na het incident werden bij [slachtoffer 1] een bloeduitstorting onder het linkeroog, zwelling van het linkerooglid, kneuzing van de linkerzijde van het aangezicht, een bloeding in het linkeroog en scheefstand van de neus waargenomen. [8] Later is gebleken dat haar neusbot was gebroken. [9] Het aangetroffen letsel past volgens de forensisch arts goed bij de door [slachtoffer 1] gemelde toedracht. [10]
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk minimaal vijf trappen heeft gegeven in het gezicht van [slachtoffer 1] .
Zware mishandeling?
Beoordeeld moet worden of [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank stelt voorop dat letsel onder meer als zwaar lichamelijk letsel wordt beschouwd indien dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij moet de rechter de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel meewegen.
Over het letsel van [slachtoffer 1] stelt de rechtbank het volgende vast. Haar gebroken neus heeft tot complicaties geleid. [11] In november 2022, vijf maanden na het ontstaan van het letsel, had [slachtoffer 1] nog altijd pijn in het gezicht. Ook kon ze vanwege moeite met ademhalen niet sporten en slaapt ze slecht. [12] [slachtoffer 1] zal vanwege haar letsel een neusschelpverkleining moeten ondergaan. Daarnaast zal er een operatie moeten worden uitgevoerd aan het middenschot van haar neus, omdat dit door de breuk blijvend is verschoven. Deze operatie kan echter pas worden uitgevoerd als [slachtoffer 1] 17 jaar is, omdat haar neus nog in de groei is.
De rechtbank stelt vast dat deze neusfractuur van dien aard is dat medisch ingrijpen in de vorm van twee operaties noodzakelijk is gebleken. De stelling van de raadsman dat de neus van [slachtoffer 1] reeds scheef stond wordt door [slachtoffer 1] zelf weersproken, [13] en vindt onvoldoende onderbouwing in het dossier. Dat [slachtoffer 1] voorafgaand aan 26 juni 2022 al eens eerder letsel aan haar neus heeft opgelopen neemt niet weg dat de verdachte de bedoelde neusschotscheefstand heeft veroorzaakt. Het verband tussen het uitgeoefende geweld door de verdachte en de scheefstaande neus van [slachtoffer 1] , alsmede haar klachten sindsdien, acht de rechtbank dan ook evident. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een eventuele zwakkere fysieke predispositie van [slachtoffer 1] niet voor haar rekening komt. Zonder toedoen van de verdachte zou zij immers het bestaande letsel niet hebben gehad. Het betoog van de verdediging dat uit de bewoordingen van de behandelend arts dient te worden opgemaakt dat medisch ingrijpen optioneel is wordt evenmin gevolgd, nu de behandeld arts geen melding maakt van een mogelijke alternatieve behandeling of de mogelijkheid tot natuurlijk herstel. [14]
Dit betekent dat de operatie aan het middenschot van de neus noodzakelijk is, maar pas kan worden uitgevoerd over een kleine twee jaar, aangezien [slachtoffer 1] nu 15 jaar oud is. Dat brengt met zich dat het [slachtoffer 1] – juist omdat ze nog in de groei is – ook nog eens een lange herstelduur te wachten staat.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Daarmee komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft een aantal voorwaardelijke verzoeken ingediend, voor het geval de rechtbank tot het oordeel zou komen dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verzocht is om:
de medische stukken van het Reinier de Graaf ziekenhuis bij het dossier te voegen;
de forensisch arts [forensisch art] te horen als deskundige over de vraag of het medisch ingrijpen bij [slachtoffer 1] wel noodzakelijk is;
de KNO-arts [KNO arts] te horen als deskundige over de vraag over de vraag of het medisch ingrijpen bij [slachtoffer 1] wel noodzakelijk is;
de huisarts [huisarts] te horen als deskundige over de vraag of de neus van [slachtoffer 1] al scheef heeft gestaan sinds 2020.
De rechtbank wijst deze verzoeken af, omdat zij het toevoegen van medische stukken en het horen van voornoemde deskundigen niet noodzakelijk acht. De rapportages van de deskundigen die zich al in het dossier bevinden zijn voldoende uitgebreid en duidelijk en de rechtbank acht zich dan ook voldoende ingelicht om zonder verder onderzoek tot een adequate beslissing te kunnen komen.
De rechtbank acht het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigd bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De verdachte wordt er primair van verdacht dat hij zijn dochter [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar op haar gezicht te slaan. Dit wordt de verdachte subsidiair verweten als mishandeling.
De feiten
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 19 november 2021 in de woonkamer op de bank zat, samen met [slachtoffer 1] , [betrokkene] en de verdachte. Ze had een meningsverschil met [slachtoffer 1] . De verdachte zou uit het niets heel erg boos zijn geworden en [slachtoffer 2] met zijn vuist op de zijkant van haar neus hebben geslagen. [15] [betrokkene] heeft over dit incident verklaard dat de verdachte naast [slachtoffer 2] op de bank zat en [slachtoffer 2] ‘gewoon een hoek verkocht’. [16] Ook [slachtoffer 1] verklaart gelijkluidend, namelijk dat de verdachte met zijn vuist een stomp op de neus van [slachtoffer 2] gaf. [17] Zowel [slachtoffer 2] als [betrokkene] verklaart dat [betrokkene] na de slag tussen de verdachte en [slachtoffer 2] insprong en dat de verdachte [slachtoffer 2] begon uit te schelden. In het ziekenhuis is bij [slachtoffer 2] een neusfractuur vastgesteld. [18] Op basis van deze eensluidende verklaringen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzettelijk met een vuistslag de neus van [slachtoffer 2] heeft gebroken. Aan de - ongeloofwaardige - verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 2] per ongeluk op de neus raakte, gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank zal hieronder beoordelen of de verdachte met bovengenoemd handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, waaronder dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
In het onderhavige geval heeft de verdachte [slachtoffer 2] op haar neus geslagen met zijn vuist, kennelijk met dermate veel kracht dat haar neus daardoor is gebroken. Omdat de verdachte de vuistslag uit het niets gaf – en daarmee onverhoeds – had [slachtoffer 2] geen mogelijkheid om de slag te ontwijken en zo de schade te beperken. Een neusbreuk kan bovendien gecompliceerd zijn of tot scheefstand van de neus leiden, wat in ernstige gevallen enkel operatief kan worden hersteld. Naar algemene ervaringsregels is de kans daarop onder voornoemde omstandigheden reëel en niet onwaarschijnlijk. Daarom kan er worden gesproken van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel.
Nu de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat de verdachte expres met de vuist een stomp in het gezicht van [slachtoffer 2] heeft gegeven, komt de rechtbank tevens tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.
De rechtbank acht het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigd bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De verdachte wordt onder dit feit verweten dat hij zijn kinderen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) en [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) geestelijk en fysiek heeft mishandeld in de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 juni 2022.
Betrouwbaarheid van de verklaringen
De verdediging heeft gesteld dat er bij de verklaringen van [betrokkene] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (hierna ook wel gezamenlijk: de familieleden) sprake is ‘collaborative storytelling’, een proces van sociale beïnvloeding dat ontstaat wanneer mensen intensief met elkaar spreken over hun ervaringen en waarnemingen, waardoor de uiteenlopende interpretaties van de individuen versmelten tot een gezamenlijk verhaal over wat er is of moet zijn gebeurd. Hierom – zo heeft de raadsman betoogd – zijn de verklaringen van de familieleden niet betrouwbaar. Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
De familieleden hebben op verschillende momenten los van elkaar hun verklaringen afgelegd. [betrokkene] en [slachtoffer 3] zijn op 27 juni en 18 augustus 2022 gehoord bij de politie. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben op 11 juli 2022 aangifte gedaan bij de politie, en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] [19] zijn op 11 oktober 2022 gehoord in een kindvriendelijke studio. [betrokkene] [20] , [slachtoffer 3] [21] , [slachtoffer 2] [22] en [slachtoffer 1] [23] zijn op bevel van de rechtbank nogmaals gehoord bij de rechter-commissaris op 26 mei 2023. De rechtbank stelt vast dat de door de familieleden afgelegde verklaringen op hoofdlijnen en op essentiële punten consistent en voldoende gedetailleerd zijn, en dat deze verklaringen over en weer in elkaar steun vinden.
Weliswaar zijn de getuigenverklaringen op sommige punten inconsequent, maar in de basis hebben alle verklaringen telkens dezelfde strekking. Kort gezegd verklaren alle familieleden dat de verdachte corrigerende tikken uitdeelde en dat hij elk kind op een specifieke wijze kleineerde. Bovendien wordt door meerdere familieleden verklaard over dezelfde concrete incidenten. Zo hebben [betrokkene] [24] , [slachtoffer 3] [25] en [slachtoffer 1] [26] verklaard over een incident op de trap waarbij de verdachte op de trap hard aan [slachtoffer 3] ’ been trok, waardoor [slachtoffer 3] ten val kwam en de verdachte de broek van [slachtoffer 3] tegelijkertijd naar beneden trok. Tevens is door [slachtoffer 3] , [27] [slachtoffer 1] [28] en [slachtoffer 2] [29] verklaard over een moment waarop de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de haren pakte en hun hoofden tegen elkaar aan sloeg.
Dergelijke overlap in verklaringen over specifieke incidenten ondersteunt de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Anderzijds valt het de rechtbank op dat niet elk familielid over alle incidenten heeft verklaard. Dit acht de rechtbank echter goed voorstelbaar. Niet elk individu hoeft elk incident te hebben meegemaakt, even belangrijk te hebben gevonden of als zodanig te hebben onthouden. Daarbij dient ook te worden betrokken dat de familieleden hebben verklaard over een lange periode van 10 jaar of zoveel korter als zij zich konden herinneren. De geconstateerde beperkte discrepanties tussen de verschillende verklaringen dragen dan ook bij aan het oordeel van de rechtbank dat de verklaringen authentiek en betrouwbaar zijn. Concrete aanknopingspunten voor collaborative storytelling ziet de rechtbank in het dossier niet terug. De rechtbank verwerpt derhalve het betoog van de raadsman.
De gedragingen
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen ten aanzien van de tenlastegelegde fysieke gedragingen het volgende vast. De familieleden hebben telkens verklaard dat de verdachte tikken of tikkies uitdeelde aan alle kinderen in gevallen waarin zij niet luisterden of niet deden wat de verdachte zei. De tikken waren volgens [slachtoffer 3] flinke klappen met de vlakke hand. [30] [slachtoffer 2] heeft verklaard over ‘echt harde klappen’. [31] Deze tikken kreeg [slachtoffer 3] op zijn hoofd, billen en armen. [32] [slachtoffer 2] kreeg naast wekelijks tikken op het hoofd ook tikken op haar billen, [33] rug en armen. [34] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij door de verdachte altijd op haar achterhoofd werd geslagen als ze iets verkeerd deed. [35] Ook de jongsten van het gezin, [slachtoffer 4] [36] en [slachtoffer 5] , [37] verklaren dat zij tikken kregen, iets dat ook door de overige familieleden is beaamd.
Ten aanzien van de tenlastegelegde geestelijke gedragingen stelt de rechtbank het volgende vast. [slachtoffer 3] [38] en [slachtoffer 4] [39] werden door de verdachte veelvuldig uitgescholden. Zij werden door de verdachte eikelbijter genoemd. Ook zou de verdachte [slachtoffer 3] , [40] [slachtoffer 2] [41] en [slachtoffer 1] [42] bewust en veelvuldig noemen bij de naam van een familielid over wie hij negatief dacht, met de kennelijke bedoeling om die kinderen daarmee te kleineren. De verdachte zou [slachtoffer 2] vaak hebben uitgescholden, onder meer voor hoer. [43] Tevens zou [slachtoffer 2] buiten in de kou moeten eten, [44] of met kleren en al onder de koude douche zijn gezet door de verdachte. [45] [slachtoffer 1] werd uitgemaakt voor hoer en dikzak. [46] De verdachte zou tegen [slachtoffer 5] vaak hebben gezegd dat hij dom en sloom is. [47]
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de familieleden elkaar ondersteunen, en dat zowel de fysieke gedragingen als de geestelijke gedragingen, zoals tenlastegelegd ten aanzien van alle kinderen, kunnen worden bewezen. Uit de verklaringen van de kinderen en hun moeder blijkt dat er sprake is geweest van een patroon van stelselmatige harde klappen, beledigingen, kleinerende opmerkingen of denigrerende straffen. De rechtbank zoekt bij de bewezenverklaring van de tenlastegelegde periode aansluiting bij de verklaring van [betrokkene] , die heeft verklaard dat de verdachte 10 jaar geleden voor het eerst was begonnen met slaan en schelden. [48] Duidelijk is dat bovenstaande gedragingen in ieder geval in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden Dat ten aanzien van elk kind niet exact is vast te stellen wanneer, hoe vaak en met welk gevolg de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden, staat aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Fysieke mishandeling
De rechtbank heeft aldus vastgesteld dat de verdachte zijn vijf kinderen gedurende een periode van 10 jaar heeft geslagen en heeft uitgescholden of gekleineerd. De rechtbank concludeert in de eerste plaats dat de verdachte – gelet op het voorgaande – met het slaan van de kinderen opzettelijk pijn teweeg heeft gebracht.
Geestelijke mishandeling
De rechtbank stelt voorop dat de gelijkstelling in artikel 300, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van mishandeling met opzettelijke benadeling van de gezondheid aanknopingspunten biedt om mishandelingen van psychische aard gelijk te stellen met het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust. Hierbij komt het aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht of gemaakt.
De verdachte heeft zijn kinderen in een periode van vele jaren mishandeld, gekleineerd, uitgescholden en denigrerend toegesproken. De rechtbank stelt vast dat dit stelselmatig gebeurde, en dus niet incidenteel. De kinderen worden inmiddels behandeld bij Family Fact van GGZ Delfland. [49] [slachtoffer 1] is gediagnosticeerd met posttraumatisch stresssyndroom (PTSS), een slaapstoornis en een paniekstoornis. [slachtoffer 5] is ook reeds gediagnosticeerd met PTSS. [slachtoffer 4] is onder psychologische behandeling, en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn beiden door de huisarts doorverwezen naar een psycholoog wegens PTSS. Bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] is aldus psychisch letsel vastgesteld dat verband houdt met de gedragingen van de verdachte. [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] staan onder behandeling, maar zijn (nog) niet met een stoornis gediagnosticeerd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de behoefte aan affectie en een gevoel van veiligheid een basisbehoefte is voor een kind, en dat wanneer een kind structureel wordt gepijnigd, gekleineerd en uitgescholden door een ouder dit een reële kans oplevert op beschadiging van de geestelijke gezondheid en ontwikkeling van het kind. Gelet op de 10 jaren waarin de verdachte structureel niet in deze behoefte van zijn kinderen heeft voorzien, het feit dat [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] kennelijk al met mentale klachten kampen en de vaststelling dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] al gediagnosticeerd zijn met een stoornis die is veroorzaakt door de verdachte, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat alle kinderen reeds zijn benadeeld in hun gezondheid door ook de niet-fysieke gedragingen van de verdachte.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. subsidiair
hij op 26 juni 2022 te Wateringen, gemeente Westland aan zijn kind [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken (scheefstaande) neus heeft toegebracht door tegen het gezicht te schoppen van die [slachtoffer 1] ;
2 primair
hij op 19 november 2021 te Wateringen, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn kind, [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 2] op/tegen de neus heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met 26 juni 2022 te Wateringen, zijn kind(eren), te weten [slachtoffer 3] ( [slachtoffer 3] ) geboren [geboortedatum 2] en/of
[slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) geboren [geboortedatum 3] en/of [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) geboren [geboortedatum 4] en/of [slachtoffer 4] (
[slachtoffer 4]) geboren [geboortedatum 5] en/of [slachtoffer 5] ( [slachtoffer 5] ) geboren [geboortedatum 5] , opzettelijk heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte met dat opzet [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
- op de rug en/of het hoofd althans het lichaam geslagen/gestompt en
- gekleineerd en uitgescholden en denigrerend toegesproken waardoor zij pijn en/of letsel hebben bekomen en een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en geestelijke gewaarwording bij hen is veroorzaakt en de geestelijke gezondheid is benadeeld.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan de verdachte vrijheidsbeperkende maatregelen worden opgelegd in de vorm van een contact- en een locatieverbod met de echtgenote en de kinderen voor de duur van 8 jaar, met een vervangende hechtenis van 3 dagen per overtreding.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan het voorarrest en het locatieverbod niet op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregelen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zijn dochter [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toegebracht door in haar gezicht te schoppen terwijl zij op de grond lag. [slachtoffer 1] heeft hierdoor een gebroken neus opgelopen, waar zij vanwege een complicatie en een uitgestelde operatie nog lang last van zal houden. De verdachte heeft daarnaast zijn dochter [slachtoffer 2] geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door haar uit het niets op haar neus te stompen en daardoor haar neus te breken.
De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft de verdachte het gevoel van veiligheid dat zij in hun gezin behoren te hebben aangetast door hen allebei zonder redelijke aanleiding in hun eigen huis toe te takelen.
Deze feiten hebben niet op zichzelf gestaan, maar maakten deel uit van een patroon van lichamelijke en geestelijke mishandeling van de vijf kinderen van de verdachte. Hij heeft hen jarenlang fysiek mishandeld door hen te slaan; hij heeft hen mentaal mishandeld door hen te kleineren en uit te schelden. De verdachte heeft een situatie van onveiligheid en onzekerheid gecreëerd en laten voortduren, waarin zijn nog jonge kinderen hebben moeten opgroeien en heeft daarmee hun geestelijke gezondheid en ontwikkeling beschadigd. Juist de man die hen veiligheid in hun jonge jaren had moeten bieden, heeft hen dit ontzegd. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ter terechtzitting verklaard over hoe nutteloos en angstig de verdachte ze liet voelen. Alle kinderen kampen met psychische klachten en worden daarvoor behandeld. De verdachte heeft op zijn beurt (vrijwel) geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles ernstig aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 april 2023. Daarop staan geen veroordelingen vermeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 6 december 2022 en 4 oktober 2022. Daaruit volgt dat sprake is van problematiek op het gebied van partnerrelatie en oplossingsvaardigheden onder druk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, een contact- en een locatieverbod. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 28 september 2022. Daaruit volgt dat er aanwijzingen zijn voor een autismespectrumstoornis, maar dat er verder geen duidelijkheid kan worden gegeven over de mate en omvang van de problematiek van de verdachte.
Straf
De rechtbank acht, alles afwegende, passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling. Met dit voorwaardelijk strafdeel en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden wil de rechtbank de verdachte ervan weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte om zo de kans op recidive terug te dringen.
De op te leggen straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en tevens van oordeel is dat de eis van de officier van justitie niet in lijn is met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Maatregelen
De rechtbank legt verdachte daarnaast nog vrijheidsbeperkende maatregelen op in de zin van artikel 38v Sr. De rechtbank legt deze op ter voorkoming van strafbare feiten. Zij vindt dat dergelijke maatregelen noodzakelijk en proportioneel zijn. Immers, de verdachte heeft het contactverbod als onderdeel van zijn schorsingsvoorwaarden al eerder overtreden. De rechtbank zal deze maatregelen dan ook opleggen, maar zal anders dan de officier heeft geëist volstaan met een werkingsduur van drie jaar. De rechtbank legt derhalve aan de verdachte een contactverbod op met zijn kinderen en echtgenote, evenals een locatieverbod voor Wateringen waar zijn echtgenote en kinderen wonen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank houdt er, gelet op wat hiervoor is vastgesteld, ernstig rekening mee dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens zijn echtgenote en kinderen. De rechtbank zal dan ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregelen bevelen.

7.Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is geschorst tot het moment waarop dit vonnis wordt gewezen en herleeft dus op dit moment. De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, omdat zij op dit moment onvoldoende reden ziet om de voorlopige hechtenis voort te laten duren. Het herhalingsgevaar wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende beperkt door de aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden bijzondere voorwaarden en de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregelen.

8.De vordering van de benadeelde partijen

8.1
De vordering
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 12.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 14.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om alle vorderingen van de benadeelde partijen toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de vorderingen van de benadeelde partijen flink te matigen, en verzoekt verder om de ingangsdatum van de wettelijke rente niet te bepalen op de eerste dag van de tenlastegelegde periode.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De grondslag voor toekenning van een immateriële schadevergoeding is aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. De benadeelde partijen hebben niet allemaal gegevens aangevoerd die wijzen op dergelijk geestelijk letsel. Toch is het niet uitgesloten dat ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In zo’n geval dienen de aard en de ernst van de normschending mee te brengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan fysieke en geestelijke kindermishandeling gedurende vele jaren en heeft daarmee de lichamelijke integriteit van zijn kinderen geschonden en hun geestelijke gezondheid benadeeld. Alle kinderen hebben in hun vordering toegelicht dat zij nog last hebben van de onveilige en onzekere omgeving die de verdachte voor hen heeft gecreëerd. Deze omstandigheden maken dat er sprake is van een normschending die naar aard en ernst evidente nadelige gevolgen meebrengt, waardoor een aantasting in de persoon door de rechtbank voor de benadeelde partijen wordt aangenomen.
[slachtoffer 3]
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde mishandeling. Gelet op de ernst van het feit en hetgeen dat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade in elk geval een bedrag van € 4.000,-beloopt.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van het deel van de vordering dat het bedrag van € 4.000,- te boven gaat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 juni 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 3] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde mishandeling, en de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling. Gelet op de ernst van de feiten, het opgelopen letsel, en hetgeen dat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade in elk geval een bedrag van € 4.500,- beloopt.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van het deel van de vordering dat het bedrag van € 4.500,- te boven gaat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 500,- toewijzen met ingang van 19 november 2021, en over een bedrag van € 4.000,- met ingang van 26 juni 2022 omdat vast is komen te staan dat de schade (in ieder geval) vanaf deze data is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor de bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 2] aansprakelijk voor schade die door de feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 500,- vanaf 19 november 2021 en over een bedrag van € 4.000,-vanaf 26 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
[slachtoffer 1]
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde mishandeling en de bewezenverklaarde zware mishandeling. Gelet op de ernst van het feit, het opgelopen letsel, en hetgeen dat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade in elk geval een bedrag van € 5.000,- beloopt.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van het deel van de vordering dat het bedrag van € 5.000,- te boven gaat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 juni 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 1] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 5]
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde mishandeling. Gelet op de ernst van het feit, en hetgeen dat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade in elk geval een bedrag van € 4.000,- beloopt.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van het deel van de vordering dat het bedrag van € 5.000,- te boven gaat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 juni 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 5] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 5] .
[slachtoffer 4]
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de bewezenverklaarde mishandeling. Gelet op de ernst van het feit, en hetgeen dat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de geleden immateriële schade in elk geval een bedrag van € 4.000,- beloopt.
De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van het deel van de vordering dat het bedrag van € 5.000,- te boven gaat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 juni 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [slachtoffer 4] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 4] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 300, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
ten aanzien van feit 3:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf,
6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 2594 AH te Den Haag, telefoonnummer 088-
8041301, en blijft zich melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat behandelen door de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering heeft hem reeds aangemeld voor een intake. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
legt op de maatregel dat de veroordeelde zich voor de duur van 3 jaren niet zal ophouden in de gemeente Wateringen, met uitzondering van de doorgaande wegen de N211 (de Wippolderlaan) en de op- en afrit nummer 12 van de A4, te weten: Den Haag-Zuid, Wateringen, Naaldwijk en Hoek van Holland (E30), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod noodzakelijk vindt;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met zijn kinderen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] en met hun moeder, [betrokkene] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Dit betekent ook geen contact bij de school of bij de sportverenigingen waar de kinderen lid van zijn;
beveelt dat vervangende hechtende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]deels toe tot een bedrag van € 4.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]deels toe tot een bedrag van € 4.500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over een bedrag van € 500,- vanaf 19 november 2021 en over een bedrag van € 4.000,- vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.500,- vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 500,- vanaf 19 november 2021 en over een bedrag van € 4.000,- vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 55 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]deels toe tot een bedrag van € 5.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]deels toe tot een bedrag van € 4.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]deels toe tot een bedrag van € 4.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 4.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juni 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.W. Teuwen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, basisteam Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 355).
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 27 juni 2022, p. 8.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 11 juli 2022, p. 165.
4.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 11 juli 2022, p. 167.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 27 juni 2022, p. 8.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3] , opgemaakt op 18 augustus 2022, p. 156 – 157.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene] , opgemaakt op 27 juni 2022, p. 22.
8.Het geschrift, te weten de forensisch medische letselrapportage, opgemaakt op 7 juli 2022, p. 193
9.Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring huisarts, opgemaakt op 2 november 2022, p. 338.
10.Het geschrift, te weten de forensisch medische letselrapportage, opgemaakt op 7 juli 2022, p. 192-195.
11.Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring huisarts, opgemaakt op 2 november 2022, p. 338.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 15 november 2022, p. 339.
13.Het geschrift, te weten de forensisch medische letselrapportage, opgemaakt op 7 juli 2022, p. 246
14.Het geschrift, te weten de conclusie van KNO-arts [KNO arts] , van 15 november 2022, p. 340.
15.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , opgemaakt op 11 juli 2022 p. 125.
16.Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene] namens dochter [slachtoffer 2] , opgemaakt op 27 juni 2022, p. 20.
17.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , opgemaakt op 11 juli 2022, p. 173-174.
18.Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 2] , van 27 juni 2022, p. 25-26.
19.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 5] , opgemaakt op 17 november 2022, p. 269 – 284.
20.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene] , getuige, op 26 mei 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
21.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] , getuige, op 26 mei 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
22.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] , getuige, op 26 mei 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
23.Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] , getuige, op 26 mei 2023 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
24.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [betrokkene] , op 26 mei 2023, punt 17.
25.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 3] , op 26 mei 2023, punt 13.
26.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 1] , op 26 mei 2023, punt 14.
27.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 3] , op 26 mei 2023, punt 15.
28.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 1] , op 26 mei 2023, punt 15.
29.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 2] , op 26 mei 2023, punt 21.
30.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 3] , op 26 mei 2023, punt 13.
31.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 2] , op 26 mei 2023, punt 17.
32.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 3] , op 26 mei 2023, punt 14.
33.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 2] , op 26 mei 2023, punt 15.
34.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 3] , op 26 mei 2023, punt 15.
35.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 1] , op 26 mei 2023, punt 17.
36.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 17 november 2022, p. 295.
37.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 5] , opgemaakt op 17 november 2022, p. 275.
38.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 2] , op 26 mei 2023, punt 19.
39.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , opgemaakt op 17 november 2022, p. 295.
40.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 3] , op 26 mei 2023, punt 19.
41.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 2] , op 26 mei 2023, punt 18 en 19.
42.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 1] , op 26 mei 2023, punt 21 en 23.
43.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 1] , op 26 mei 2023, punt 21.
44.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 3] , op 26 mei 2023, punt 15.
45.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 2] , op 26 mei 2023, punt 15.
46.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 1] , op 26 mei 2023, punt 23.
47.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [slachtoffer 1] , op 26 mei 2023, punt 22.
48.Het proces-verbaal van het r-c-verhoor van [betrokkene] , op 26 mei 2023, punt 15.
49.Het geschrift, te weten de vordering van de benadeelde partijen, met bijlagen, ingediend op 19 december 2022.