ECLI:NL:RBDHA:2023:13790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
09/300792-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van verkrachting door onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster

Op 15 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, ondanks dat de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar werd beschouwd. De zaak draaide om de vraag of de seksuele handelingen tegen de wil van de aangeefster hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar stonden. De aangeefster verklaarde dat er twee seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, waarbij zij tijdens de tweede handeling expliciet aangaf dat zij dit niet wilde. De verdachte daarentegen stelde dat alle handelingen vrijwillig waren.

De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster beoordeeld en geconcludeerd dat deze op bepaalde punten consistent was met andere verklaringen en bewijsstukken. Echter, de rechtbank vond onvoldoende steunbewijs in de vorm van objectieve bronnen om de verklaringen van de aangeefster te bevestigen. De letselrapportage en de verklaringen van de aangeefster's familieleden gaven niet genoeg bewijs om de geweldshandelingen te onderbouwen die volgens de aangeefster hadden plaatsgevonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geconcludeerd dat, hoewel er mogelijk sprake was van seks tegen de wil van de aangeefster, er niet met de vereiste mate van waarschijnlijkheid kon worden vastgesteld dat de verdachte hiervan op de hoogte was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/300792-21
Datum uitspraak: 15 september 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 september 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.M. van Steenes naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2019 tot en met 10 november 2019 te Leiden [slachtoffer]
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
-(onverhoeds) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] te brengen,
- de schouders van die [slachtoffer] vast te pakken,
- de schouders en/of de nek en/of het gezicht van die [slachtoffer] tegen/in het bed te duwen/drukken,
- de benen van die [slachtoffer] uit elkaar/weg te duwen en/of
-(telkens) te negeren dat die [slachtoffer] 'Nee, nee' en/of 'Nee, ik wil niet, ik wil slapen' zei,
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het (onverhoeds)
- brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer]

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat de verdachte en aangeefster in de nacht van 9 op 10 november 2019 seks met elkaar hebben gehad in de slaapkamer van de verdachte. De verklaringen van aangeefster en de verdachte lopen echter uiteen over de omstandigheden waaronder deze seks heeft plaatsgevonden. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de seks tegen de wil van aangeefster is gebeurd en of het voor de verdachte kenbaar was dat zijn handelingen bij aangeefster op verzet stuitten. De verklaringen van aangeefster en de verdachte staan op deze punten lijnrecht tegenover elkaar.
Kernachtig weergegeven hebben aangeefster en de verdachte het volgende verklaard. Volgens aangeefster zouden er die nacht twee keer seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. De eerste keer zou zij niet fijn hebben gevonden, maar toen heeft zij de handelingen van de verdachte wel geaccepteerd. Bij die eerste keer zou zij op haar billen zijn geslagen door de verdachte. Tijdens de tweede keer zou aangeefster expliciet hebben aangegeven dat zij de handelingen niet wilde. Over die tweede keer verklaart zij dat de verdachte aan haar vroeg of zij hem wilde pijpen. Zij gaf aan dat zij dit niet wilde, omdat zij wilde slapen. De verdachte begon haar daaropvolgend te vingeren, waarop aangeefster weer aan gaf dat ze dat niet wilde en dat zij wilde slapen. Vervolgens duwde de verdachte haar schouder/nek en gezicht op het bed en penetreerde hij haar.
Volgens de verdachte waren alle seksuele handelingen vrijwillig, heeft er die nacht slechts één keer seks heeft plaatsgevonden, heeft hij aangeefster niet geslagen en was er geen sprake van ruige seks.
Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde seksuele handelingen zal de rechtbank moeten kunnen vaststellen dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en dat er voor haar verklaring voldoende redengevend steunbewijs voorhanden is, dat afkomstig is uit een andere bron dan aangeefster zelf.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw heeft bepleit – van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Hiertoe overweegt de rechtbank dat aangeefster op 7 februari 2020 bij de politie uitgebreid en op hoofdlijnen consistent, authentiek en gedetailleerd heeft verklaard. Verder komt deze verklaring op essentiële punten overeen met de verklaring die zij heeft afgelegd tijdens het informatieve gesprek op 14 december 2019. Deze essentiële elementen komen ook terug in de whatsappgesprekken met twee vriendinnen en de verklaringen van haar moeder en zus. De inconsistenties waarop de raadsvrouw heeft gewezen, zijn – voor zover daarvan al sprake is – niet van dien aard dat daarom aan de betrouwbaarheid van de verklaringen moet worden getwijfeld. Voorts acht de rechtbank van belang dat aangeefster, zoals ook de verdachte en zijn moeder verklaren, de woning van de verdachte heeft verlaten toen hij nog sliep, dat zij bij haar thuiskomst die ochtend meteen haar zus en moeder heeft ingelicht en dat haar moeder en zus daarbij ook heftige emoties bij aangeefster hebben waargenomen.
Steunbewijs
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de tenlastegelegde seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van een aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. In dit verband overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals al overwogen was aangeefster direct na thuiskomst duidelijk zichtbaar emotioneel. Dit ondersteunt in zekere mate haar verklaring maar dergelijke emoties kunnen ook passen bij een op zich zelf onprettige seksuele ervaring zonder dat sprake is van dwang.
Een zekere vorm van objectief bewijs kan worden gevonden in de letselrapportage in het dossier. De zus en moeder hebben kort na thuiskomst van aangeefster letsel bij haar gezien, te weten beurse plekken op haar billen, in/op haar nek, schouders en gezicht. De foto’s die daarvan door de moeder zijn gemaakt, zijn door de forensisch arts beoordeeld. De forensisch arts heeft vastgesteld dat het letsel dat er op te zien is niet (specifiek) kan worden gekoppeld aan een verkrachting, maar dat het gezien de uitgebreidheid en verspreiding over het lichaam wel het meest lijkt te passen bij toegebracht letsel. Daarbij heeft de forensisch arts echter ook het – op zichzelf duidelijk zichtbare – letsel op de billen van aangeefster meegewogen. Dit doet af aan de waarde van de bevindingen want dat letsel is volgens aangeefster nu juist ontstaan tijdens de eerste keer toen zij de seks niet fijn vond maar wel accepteerde. Met betrekking tot het letsel aan de hals en bovenarm van aangeefster heeft de forensisch arts slechts geoordeeld dat het letsel aan de bovenarm wellicht zou passen bij fingertip bruising door stevig beetgepakt te zijn bij de arm, maar dat het niet met stelligheid is te zeggen gezien de matige kwaliteit van de foto’s. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank in de letselrapportage onvoldoende steun voor de geweldshandelingen die volgens aangeefster hebben plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande vindt de verklaring van aangeefster onvoldoende bevestiging in andere van een objectieve bron afkomstige bewijsmiddelen.
Conclusie
De rechtbank sluit zeker niet uit dat sprake is geweest van seks tegen de wil van aangeefster maar kan niet met de vereiste mate van waarschijnlijkheid vaststellen dat dit ook kenbaar is geweest aan de verdachte en dat vervolgens sprake is geweest van dwang.
Gelet hierop moet de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.

4.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.500,00 en te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleitte vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Sahebali, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2023.