ECLI:NL:RBDHA:2023:13758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.12777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in grensdetentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 20 april 2023 te horen gekregen dat hem de toegang tot Nederland was geweigerd en dat hij in grensdetentie werd gehouden op basis van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd. De rechtbank heeft de zaak op 9 mei 2023 behandeld, maar de behandeling werd aangehouden omdat de benodigde stukken voor het hoger beroep nog niet waren aangeleverd door de rechtbank aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Drie weken later waren deze stukken nog steeds niet ontvangen, wat volgens de rechtbank niet voor rekening van eiser kon komen.

De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, omdat de overheid niet tijdig had gezorgd voor de aanlevering van het procesdossier. De rechtbank benadrukte dat grensdetentie zo kort mogelijk moet duren en dat de vertraging in de behandeling van het hoger beroep niet aan eiser kon worden toegerekend. De rechtbank heeft daarom de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel bevolen met ingang van 16 mei 2023 en heeft eiser een schadevergoeding van € 200,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674,00. De uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, en is bekendgemaakt op 16 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[v nummer]
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

( [gem. verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2023 is aan eiser op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd en bij besluit van diezelfde datum is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden en verweerder in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verstrekken. Verweerder heeft op 10 mei 2023 gereageerd en eiser heeft op 16 mei 2023 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 16 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2. Eiser voert aan dat de maatregel onnodig lang en daarom onrechtmatig voortduurt. Op 24 april 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening getroffen dat de voorgenomen uitzetting van eiser op [medio 3] april 2023 achterwege moest blijven, omdat de voor de beoordeling van het hoger beroep noodzakelijke stukken nog niet zijn ontvangen. Deze stukken zijn nog steeds niet ontvangen door de Afdeling en dat kan niet voor rekening en risico van eiser komen, aldus eiser.
3. In de brief van 10 mei 2023 verklaart verweerder dat op basis van een oude afspraak tussen de rechtbank en de IND de rechtbank verantwoordelijk is voor aanlevering van het procesdossier bij de Afdeling. Verder betoogt verweerder dat uit de Werkinstructie 2021/9 volgt dat bij een ‘procedurele toewijzing’, zoals hier aan orde, de grensdetentie mag voortduren tenzij sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Daarvan is in het geval van eiser niet gebleken, aldus verweerder.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank verantwoordelijk is voor aanlevering van het procesdossier in de asielprocedure bij de Afdeling. De rechtbank gaat daar dan ook vanuit. Verder blijkt uit telefonisch contact van de rechtbank met een medewerker van de Afdeling (d.d. 15 mei 2023) dat het procesdossier op dat moment nog niet was aangeleverd bij de Afdeling. Desgevraagd heeft die medewerker verklaard dat voor het aanleveren van dergelijke dossiers geen termijnen zijn vastgesteld.
5. In eisers geval moet, in het licht van de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel, de vraag worden beantwoord of het voor zijn rekening en risico komt dat kennelijk geen termijnen zijn vastgesteld voor aanlevering van procesdossier in hoger beroep, dat drie weken na de getroffen ordemaatregel (kennelijk) nog geen procesdossier is aangeleverd door de rechtbank en dat er dus nog geen zicht is op behandeling van dat hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank vindt van niet. Grensdetentie moet zo kort mogelijk duren en aan die voorwaarde wordt nu niet voldaan nu door toedoen van de overheid de behandeling van het hoger beroep op zich laat wachten en op dit moment nog steeds geen zicht is op behandeling daarvan. De bestreden besluit duurt daarom onrechtmatig voort na het telefonische contact van de rechtbank met de Afdeling over het hoger beroep. De beroepsgrond slaagt.
6.
Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf 15 mei 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 16 mei 2023. De rechtbank ziet geen aanleiding om de maatregel op een eerder moment onrechtmatig te achten.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor twee dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 2 x € 100,- (verblijf in het detentiecentrum) = € 200,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 16 mei 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 200,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.