ECLI:NL:RBDHA:2023:13754

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.25020
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, die eerder strafrechtelijk gedetineerd was, had een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris heeft deze maatregel op 31 augustus 2023 opgeheven, maar eiser heeft beroep aangetekend, wat tevens als verzoek om schadevergoeding wordt beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris niet tijdig een belangenafweging heeft gemaakt. Eiser was direct na zijn strafrechtelijke detentie opnieuw in vreemdelingenbewaring gesteld, zonder dat er voldoende inspanningen waren geleverd om te beoordelen of deze maatregel noodzakelijk was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, wat leidt tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Eiser heeft recht op schadevergoeding voor de dagen dat hij onterecht in detentie heeft gezeten.

De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 300 voor de onrechtmatige detentie en een proceskostenvergoeding van € 837 aan de gemachtigde van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging door de staatssecretaris in vreemdelingenzaken, vooral wanneer het gaat om de vrijheid van individuen die recentelijk strafrechtelijk zijn gedetineerd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25020

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 31 augustus 2023 opgeheven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig was. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of eiser recht heeft op een schadevergoeding. De rechtbank kan aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen als de bewaring is opgeheven vóórdat de rechtbank het beroep heeft behandeld. [1] In dat verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
4. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring was onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Had de staatssecretaris eerder een belangenafweging moeten verrichten?

5. Eiser betoogt dat de belangenafweging die tot opheffing van de maatregel heeft geleid, eerder had kunnen en moeten plaatsvinden. Voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is eiser enige tijd strafrechtelijk gedetineerd geweest. Kennelijk was het doel van de staatssecretaris om eiser direct aansluitend aan deze strafrechtelijke detentie (opnieuw) in vreemdelingenbewaring te stellen. Niet valt in te zien waarom de staatssecretaris niet al gedurende de strafrechtelijke detentie een belangenafweging over de bewaring heeft kunnen maken en dat pas twee dagen na de inbewaringstelling heeft gedaan.
5.1.
De staatssecretaris heeft als beleid dat hij zo veel mogelijk voorkomt dat een vreemdeling na strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring worden gesteld. [2] Dit is volgens vaste rechtspraak een inspanningsverplichting. Het enkele feit dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gedaan om een vreemdelingenbewaring te voorkomen, maakt de maatregel van bewaring niet om die reden onrechtmatig, tenzij de daarmee gediende belangen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [3]
5.2.
Het betoog van eiser slaagt. Uit het dossier volgt dat eiser direct aansluitend aan zijn strafrechtelijke detentie (opnieuw) in vreemdelingenbewaring is gesteld. Het is de rechtbank niet gebleken dat de staatssecretaris gedurende de strafrechtelijke detentie van eiser inspanningen heeft verricht om te beoordelen of het noodzakelijk was om eiser opnieuw in vreemdelingenbewaring te stellen. In zoverre heeft de staatssecretaris niet aan de inspanningsverplichting uit zijn beleid voldaan. Gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak, leidt dat niet meteen tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, maar moet de rechtbank een belangenafweging verrichten. Deze belangenafweging valt uit in het voordeel van eiser. De staatssecretaris heeft op zichzelf genomen terecht gesteld dat eiser tijdens zijn vorige bewaring weinig meewerkte en dat het, gelet op de (onbetwiste) gronden van de maatregel van bewaring, risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, maar eiser heeft er belang bij dat zijn vrijheid niet onnodig wordt ontnomen. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat de reden voor de opheffing vermoedelijk is dat de regievoerder van eiser de kans op het succesvol uitzetten van eiser als onvoldoende heeft ingeschat, gelet op de eerdere vreemdelingenbewaring van eiser. Niet valt in te zien waarom het dossier van eiser niet al voorafgaand aan de inbewaringstelling ter beoordeling hiervan aan de Dienst Terugkeer en Vertrek had kunnen worden voorgelegd, zodat een inbewaringstelling achterwege had kunnen blijven. Dat het nodig was om eiser hiervoor te horen, volgt de rechtbank niet. Nog afgezien van het feit dat het zicht op uitzetting – ongeacht wat de vreemdeling daarover heeft aan te voeren – een randvoorwaarde is om een vreemdeling in bewaring te stellen, was over eiser al veel informatie uit zijn vorige periode van vreemdelingenbewaring voorhanden. Verder ziet de rechtbank niet in waarom een dergelijk gehoor niet al tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser had kunnen plaatsvinden. Gelet daarop kent de rechtbank aan het belang van eiser een zwaarder gewicht toe dan aan het belang van de staatssecretaris om eiser in bewaring te stellen. De maatregel van bewaring is daarom onrechtmatig.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig was. De staatssecretaris moet daarom een schadevergoeding aan eiser betalen voor de dagen dat de maatregel onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Eiser komt een schadevergoeding toe van in totaal € 300 (3 dagen verblijf in het detentiecentrum Rotterdam × € 100).
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 300, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000.
2.Dat staat in paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.ABRvS 23 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1548, r.o. 2.3.