In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser behandeld dat is ingesteld wegens het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag van 26 augustus 2021. Eiser had op 21 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, nadat de wettelijke beslistermijn op 26 februari 2022 was verstreken. Eiser had verweerder op 7 maart 2022 in gebreke gesteld, maar het beroep werd prematuur ingediend omdat verweerder nog binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling kon beslissen.
De rechtbank oordeelt dat het beroep wegens niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een dwangsom. Daarnaast behandelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilligende asielbeschikking van 24 mei 2022, waarbij eiser stelt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning foutief is vastgesteld op 26 augustus 2021. De rechtbank concludeert dat de ingangsdatum terecht is vastgesteld, aangezien de huidige asielprocedure is begonnen met de aanvraag op 26 augustus 2021 en de eerdere asielprocedure op 6 mei 2021 is beëindigd.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het inwilligende besluit ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.