1.2.Het CIZ heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat het CIZ de dwangsom volgens haar te laag heeft vastgesteld. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd bekendmaakt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in de artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een besluit wordt bekendgemaakt door het te verzenden naar de belanghebbende. Dit staat in artikel 3:41 van de Awb.
3. De gemachtigde van eiseres heeft op 29 september 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CIZ van 13 september 2021. Op 20 januari 2022 heeft zij het CIZ in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. Niet in geschil is dat het CIZ op 20 februari 2022 alsnog op het bezwaar heeft beslist. Vervolgens heeft het CIZ in het primaire besluit, zoals bij het bestreden besluit gehandhaafd, eiseres een dwangsom van € 427,- toegekend, berekend over de periode van 4 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 (17 dagen).
4. Het betoog van eiseres dat het CIZ de verzending van de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt, slaagt. In een geval als dit, waarin het CIZ de beslissing op bezwaar van 20 februari 2022 niet aangetekend heeft verzonden en eiseres stelt het besluit pas op 23 februari 2022 te hebben ontvangen, ligt het op de weg van het CIZ om de verzending van de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 aannemelijk te maken. Het CIZ is daar niet in geslaagd. De door het CIZ overgelegde verzendadministratie is namelijk onvoldoende om aannemelijk te achten dat het CIZ de beslissing op bezwaar op die dag (een zondag) daadwerkelijk ter verzending aan een postbedrijf, zoals PostNL, heeft aangeboden. Hoewel verder niet langer in geschil is dat eiseres zich via Mijn Overheid heeft aangemeld voor het digitaal ontvangen van post, blijkt ook uit de administratie daarvan niet dat de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 digitaal naar eiseres is verzonden. De rechtbank merkt daarbij op dat namens het CIZ ter zitting is verklaard dat in het geval een belanghebbende zich in een bezwaarprocedure laat bijstaan door een gemachtigde, zoals hier het geval is geweest, de belanghebbende via Mijn Overheid alleen een melding ontvangt dat de beslissing op bezwaar is genomen en de beslissing op bezwaar zelf alleen naar de gemachtigde wordt verzonden.
5. Nu het CIZ de verzending van de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank eiseres in haar betoog dat de beslissing op bezwaar op 22 februari 2022 is verzonden. Dit betekent dat het CIZ over de periode van 4 februari 2022 tot en met 22 februari 2022 een dwangsom van € 497,- heeft verbeurd. Het CIZ heeft de dwangsom in het bestreden besluit dus te laag vastgesteld. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.