ECLI:NL:RBDHA:2023:13735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
SGR 22/2702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de dwangsom door het CIZ in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de dwangsom die het CIZ haar had toegekend. Het CIZ had in een eerder besluit van 22 februari 2022 een dwangsom van € 427,- vastgesteld, maar eiseres was van mening dat deze te laag was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat het CIZ niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beslissing op bezwaar tijdig was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de dwangsom over de periode van 4 februari 2022 tot en met 22 februari 2022 € 497,- moest zijn, in plaats van de eerder vastgestelde € 427,-. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het CIZ vernietigd en de hoogte van de dwangsom herzien. Daarnaast is het CIZ veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan eiseres, die in totaal € 2.271,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2702
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: F. Elidrissi),
en

Centrum Indicatiestelling Zorg, het CIZ

(gemachtigde: mr. L.M.R. Kater).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van het CIZ van 15 maart 2022 op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het CIZ.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 maart 2022;
- herroept het primaire besluit van 22 februari 2022;
- bepaalt de hoogte van de dwangsom op € 497,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het CIZ het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het CIZ tot betaling van € 2.271,- aan proceskosten aan eiseres.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de door het CIZ aan haar toegekende dwangsom.
1.1.
Het CIZ heeft met het primaire besluit van 22 februari 2022 aan eiseres een dwangsom van € 427,- toegekend. Met het bestreden besluit van 15 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is het CIZ daarbij gebleven.
1.2.
Het CIZ heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat het CIZ de dwangsom volgens haar te laag heeft vastgesteld. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd bekendmaakt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in de artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een besluit wordt bekendgemaakt door het te verzenden naar de belanghebbende. Dit staat in artikel 3:41 van de Awb.
3. De gemachtigde van eiseres heeft op 29 september 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CIZ van 13 september 2021. Op 20 januari 2022 heeft zij het CIZ in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar. Niet in geschil is dat het CIZ op 20 februari 2022 alsnog op het bezwaar heeft beslist. Vervolgens heeft het CIZ in het primaire besluit, zoals bij het bestreden besluit gehandhaafd, eiseres een dwangsom van € 427,- toegekend, berekend over de periode van 4 februari 2022 tot en met 20 februari 2022 (17 dagen).
4. Het betoog van eiseres dat het CIZ de verzending van de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt, slaagt. In een geval als dit, waarin het CIZ de beslissing op bezwaar van 20 februari 2022 niet aangetekend heeft verzonden en eiseres stelt het besluit pas op 23 februari 2022 te hebben ontvangen, ligt het op de weg van het CIZ om de verzending van de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 aannemelijk te maken. Het CIZ is daar niet in geslaagd. De door het CIZ overgelegde verzendadministratie is namelijk onvoldoende om aannemelijk te achten dat het CIZ de beslissing op bezwaar op die dag (een zondag) daadwerkelijk ter verzending aan een postbedrijf, zoals PostNL, heeft aangeboden. Hoewel verder niet langer in geschil is dat eiseres zich via Mijn Overheid heeft aangemeld voor het digitaal ontvangen van post, blijkt ook uit de administratie daarvan niet dat de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 digitaal naar eiseres is verzonden. De rechtbank merkt daarbij op dat namens het CIZ ter zitting is verklaard dat in het geval een belanghebbende zich in een bezwaarprocedure laat bijstaan door een gemachtigde, zoals hier het geval is geweest, de belanghebbende via Mijn Overheid alleen een melding ontvangt dat de beslissing op bezwaar is genomen en de beslissing op bezwaar zelf alleen naar de gemachtigde wordt verzonden.
5. Nu het CIZ de verzending van de beslissing op bezwaar op 20 februari 2022 niet aannemelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank eiseres in haar betoog dat de beslissing op bezwaar op 22 februari 2022 is verzonden. Dit betekent dat het CIZ over de periode van 4 februari 2022 tot en met 22 februari 2022 een dwangsom van € 497,- heeft verbeurd. Het CIZ heeft de dwangsom in het bestreden besluit dus te laag vastgesteld. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het CIZ de dwangsom te laag heeft vastgesteld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt de hoogte van de dwangsom op € 497,-.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het CIZ het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Het CIZ moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.271,-.
7. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2023 door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.