ECLI:NL:RBDHA:2023:13726

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.27481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Marokko

Op 6 september 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, die sinds oktober 1983 in Nederland verblijft, een voorlopige voorziening heeft verzocht tegen zijn uitzetting naar Marokko. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen en aangekondigd dat verzoeker op 7 september 2023 zou worden uitgezet. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen redelijke kans van slagen was voor het verzoek, omdat de staatssecretaris al eerder de belangen van verzoeker had gewogen bij de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Verzoeker voerde aan dat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Marokko en dat zijn familie- en privéleven in Nederland bescherming verdient op grond van artikel 8 EVRM. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat verzoeker, ondanks zijn verstandelijke beperkingen, in staat is om zich zelfstandig te handhaven in Marokko. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de uitzetting van verzoeker op 7 september 2023 kon doorgaan. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de persoonlijke situatie van verzoeker en de noodzaak van uitzetting, waarbij de staatssecretaris een zwaar gewicht heeft toegekend aan de criminele activiteiten van verzoeker en de lange periode van illegaal verblijf.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27481

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 september 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Procesverloop

In het besluit van 22 juni 2023 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘Privéleven conform artikel 8 EVRM’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. De staatssecretaris heeft in het besluit van 1 september 2023 (bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Inmiddels had de staatssecretaris bericht dat verzoeker op 7 september 2023 zal worden uitgezet naar Marokko. Verzoeker heeft hiertegen op 1 september 2023 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Aangezien de rechtsmiddelentermijn voor het instellen van beroep tegen de beschikking op bezwaar van 1 september 2023 nog openstond, heeft de staatssecretaris het bezwaarschrift aangemerkt als beroepschrift tegen het besluit van 1 september 2023 en dit doorgezonden naar de rechtbank.
Op 4 september 2023 heeft verzoeker nog los beroep ingesteld tegen het besluit van 1 september 2023 en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze procedures zijn samengevoegd met de procedures met betrekking tot het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting.

Overwegingen

1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken, omdat de feitelijke uitzetting van verzoeker gepland staat op 7 september 2023.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Achtergrond
4. Verzoeker verblijft al sinds oktober 1983 in Nederland. Bij besluit van 29 maart 2017 is zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 maart 2013. Daarnaast is aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van vijf jaar.
5. Het tegen dat besluit ingesteld beroep is bij uitspraak van 9 mei 2018 door de meervoudige kamer van de rechtbank te Zwolle ongegrond verklaard. [1] Die uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd bij uitspraak van 24 juni 2019. [2]
Beoordeling van de gronden
6. Verzoeker voert aan dat hij gevaar loopt als hij wordt uitgezet naar Marokko. Hij betoogt daarnaast dat zijn familie- en privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM bescherming verdient. Hij stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzetting naar Marokko onmenselijk maken, aangezien zijn familie- en privéleven zich uitsluitend afspeelt in Nederland. Al zijn familieleden wonen in Nederland en zij zijn het sociaal vangnet van verzoeker. Zonder hen kan hij zich niet redden. Daarnaast wijst verzoeker op verschillende rapportages waaruit blijkt dat hij zeer verstandelijk beperkt is. Hij heeft een IQ van 55-75 en ook heeft hij meerdere (psychische) symptomen. Verzoeker is niet in staat om voor zichzelf te zorgen, omdat hij altijd afhankelijk is geweest van derden. Verzoeker is opgegroeid in Nederland, spreekt de Nederlandse taal en heeft geen banden met Marokko. Verzoeker is ervan overtuigd dat er bij terugkeer naar Marokko een noodsituatie zal ontstaan, mede gelet op de beperkte verstandelijke vaardigheden waarover hij beschikt. Als hij zal worden uitgezet zal dit afbreuk doen aan het nuttige effect van het burgerschap van de Europese Unie en zal dit ervoor zorgen dat de hechte familieband tussen hem, zijn moeder, broers en zussen in Nederland ernstig wordt verstoord.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft dit betoog geen redelijke kans van slagen. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat deze door verzoeker genoemde belangen al zijn gewogen in de beslissing van 29 maart 2017 om verzoekers verblijfsrecht in te trekken. In de uitspraak van 9 mei 2018 is geoordeeld dat de staatssecretaris bij die belangenafweging een voldoende zwaar gewicht heeft toegekend aan het lange rechtmatige verblijf van verzoeker in Nederland en zijn familiebanden in Nederland. De staatssecretaris heeft echter niet ten onrechte ook een zwaar gewicht toegekend aan de invulling die verzoeker aan zijn lange verblijf in Nederland heeft gegeven. De staatssecretaris heeft daarbij zwaar kunnen wegen dat verzoeker gedurende (ruim) dertig jaar crimineel actief is en dit bij voortduring blijft, ondanks straffen, ISD-maatregelen en de hem door de staatssecretaris gegeven laatste kans om zich in dit opzicht te verbeteren. Om die reden kon de vergunning worden ingetrokken.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geven de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om van dat oordeel terug te komen of de weging van de belangen nu anders te laten uitvallen. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat het standpunt dat verzoeker gevaar loopt wanneer hij wordt uitgezet naar Marokko niet is onderbouwd. Het betoog dat verzoeker niet kan terugkeren omdat hij verstandelijk beperkt is slaagt evenmin. In de uitspraak van 9 mei 2018 is al geoordeeld dat uit de destijds opgemaakte rapportages niet bleek dat verzoeker niet verantwoordelijk geacht kon worden voor het voortdurend plegen van strafbare feiten. Uit de rapportages bleek verder dat hij bewust anderen misleidt en dat het door verzoeker genoemde IQ waarschijnlijk niet valide is. Ter zitting had verzoeker ook bevestigd dat hij bij de IQ-test die tot de score 55 leidde ‘gewoon maar wat heeft ingevuld’. Verzoeker heeft niet onderbouwd waarom daar nu anders over zou moeten worden gedacht. Daarbij is van belang dat verzoeker niet onder curatele of onder bewind staat en ook niet gehandicapt is. Hij is gewoon in staat om te werken en er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat hij niet in staat geacht moet worden zich zelfstandig te handhaven in Marokko. Met betrekking tot de familiebanden is evenmin onderbouwd dat er iets is gewijzigd sinds de eerdere uitspraak van de rechtbank. Verzoeker heeft ook niet onderbouwd dat zijn moeder van hem afhankelijk zou zijn. Daarnaast wijst de staatssecretaris terecht op het feit dat een meerderjarige zus van verzoeker nog in Marokko woonachtig is. De stelling dat het besluit tot weigering van verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM privéleven afbreuk doet aan het nuttig effect van het burgerschap van de Europese Unie, wordt ook niet gevolgd. Verzoeker is namelijk geen burger van de Unie en evenmin worden zijn familieleden beperkt in de uitoefening van hun rechten. Tot slot heeft de staatssecretaris nog terecht tegengeworpen dat verzoeker ook na de intrekking van zijn vergunning is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten, dat zijn strafblad inmiddels 38 pagina’s lang is en dat verzoeker dakloos is en verslaafd aan drugs.
8. Uit hetgeen in het verzoek om een voorziening naar voren is gebracht, volgt dus niet dat de weging van belangen onzuiver of onvolledig is geweest. De zaak kent geen onduidelijkheden en het beroep heeft geen redelijke kans van slagen. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris terecht heeft betoogd dat er een groot belang bestaat bij het laten doorgaan van de uitzetting. Er rust al geruime tijd een vertrekplicht op verzoeker, waaraan hij weigert te voldoen. Verzoeker is ook al meerdere keren in bewaring gesteld maar omdat verzoeker geen geldig paspoort heeft was de staatssecretaris afhankelijk van de afgifte van een laissez-passer van de Marokkaanse autoriteiten. Dat is nu afgegeven, maar is slechts één maand geldig en verloopt op 16 september 2023. Indien het vertrek op 7 september 2023 geen doorgang kan vinden, zal een uitzetting op grond van de afgegeven laissez-passer illusoir worden aangezien het boeken van een vlucht naar Marokko met escorts voor 16 september 2023 niet haalbaar lijkt. Bij toewijzing van de voorlopige voorziening zou het vertrek van verzoeker opnieuw op de lange baan worden geschoven. Ook om deze reden bestaat geen aanleiding voor toewijzing van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoeker op 7 september 2023 mag worden uitgezet naar Marokko. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Zaaknummer: 804690/1/V3, niet gepubliceerd