In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Agayev, betwistte deze maatregel en verzocht tevens om schadevergoeding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring onrechtmatig heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende gronden heeft aangevoerd om de maatregel te rechtvaardigen. De zware gronden die aanvankelijk werden genoemd, zijn door de staatssecretaris op de zitting laten vallen, waardoor alleen de lichte grond van onvoldoende middelen van bestaan overbleef. Eiser heeft echter overtuigend aangetoond dat hij wel degelijk over voldoende middelen beschikt, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris deze feiten niet correct heeft meegewogen.
Als gevolg van deze bevindingen verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 1.200 voor de onrechtmatige detentie, evenals een vergoeding van € 1.674 voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de staatssecretaris bij het opleggen van een maatregel van bewaring, en dat de belangen van de vreemdeling in acht moeten worden genomen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.