ECLI:NL:RBDHA:2023:13719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.20349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke asielproces met betrekking tot detentie en risico op ernstige schade bij uitzetting naar Moldavië

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Verzoeker, een Moldavische nationaliteit, heeft een asielaanvraag ingediend, maar zijn aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker vreest bij terugkeer naar Moldavië in detentie ernstig mishandeld te worden, wat hij onderbouwt met informatie over de detentieomstandigheden in Moldavië. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM, en dat de resultaten van een lopend onderzoek van het CPT naar de detentieomstandigheden in Moldavië moeten worden afgewacht voordat er op het beroep wordt beslist. De voorzieningenrechter concludeert dat het belang van verzoeker om de uitkomst van het beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de verweerder om verzoeker uit te zetten. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en wordt bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het beroep is beslist. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20349

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F. Franka).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen om verweerder te verbieden eiser uit te zetten totdat op het beroep in de bodemzaak [1] is beslist.
1.1
In het besluit van 7 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek samen met de beroepszaak op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben verzoeker, zijn gemachtigde, als tolk [naam] en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker heeft de Moldavische nationaliteit en is geboren op [datum] 1972. Verzoeker heeft op 10 maart 2023 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij sinds 2020 bij Interpol staat gesignaleerd vanwege een drugsdelict in Moldavië. Verzoeker stelt dat dit een valse signalering is van de Moldavische autoriteiten op basis van een valse verklaring van iemand anders. Bij terugkeer naar Moldavië vreest verzoeker in detentie opnieuw ernstig mishandeld te zullen worden en uiteindelijk aan de mishandelingen te zullen overlijden. Hij zal bij terugkeer gelijk worden opgepakt en in detentie worden geplaatst, waar verzoeker opnieuw (net als in 2013) te maken zal krijgen met mishandeling door zowel de politie als de criminele organisaties in de gevangenis die samenwerken met de politie.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f en h, van de Vw. Daarnaast heeft verweerder aan verzoeker een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verweerder verzoekers verklaringen over de valse beschuldiging van het drugsdelict niet gelooft. Daarnaast volgt verweerder verzoekers stelling niet dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [2] . Moldavië is aangesloten bij het Antifolterverdrag en het EVRM en verzoeker kan indien hij meent dat de autoriteiten zich tijdens detentie jegens verzoeker niet aan de verdragsverplichtingen houden hierover een klacht indienen bij de Moldavische autoriteiten. Niet gebleken is dat dit niet mogelijk is of dat de Moldavische autoriteiten een dergelijke klacht niet in behandeling nemen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.1
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om in het onderhavige geval van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
4.2
Volgens het bestreden besluit mag verzoeker de behandeling van het beroep niet in Nederland afwachten. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening. Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft en het belang van verzoeker de behandeling van het beroep in Nederland te kunnen afwachten zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder verzoeker al te kunnen uitzetten.
4.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat, daargelaten of verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschuldigingen tegen hem vals zijn, moet worden beoordeeld of verzoeker een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt vanwege de detentie waar hij bij terugkeer naar Moldavië in zal belanden vanwege die beschuldigingen.
4.4
Verzoeker heeft ter staving van zijn vrees in Moldavië in detentie opnieuw ernstig te worden mishandeld verwezen naar door hem bij de zienswijze overgelegde informatie uit het 2022 Country reports on Human Rights Practises: Moldava van US State Departement en het International Report 2022/2023. Onder meer die informatie, waarin zorgen worden geuit over de omstandigheden en misstanden in detentie in Moldavië, heeft er toe geleid dat CPT [3] in december 2022 een meerdaags bezoek heeft gebracht aan Moldavië, waarbij verschillende gevangenissen zijn bezocht en gesprekken zijn gevoerd met onder meer autoriteiten. Verzoeker heeft er op gewezen dat de onderzoeksresultaten spoedig worden verwacht en verweerder had dit volgens verzoeker bij het bestreden besluit moeten betrekken, evenals de landeninformatie waarop hij bij de zienswijze een beroep heeft gedaan.
4.5
Gelet op de door verzoeker aangedragen informatie in de zienswijze, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de resultaten van het lopende onderzoek van CPT van 2022 dienen te worden afgewacht alvorens op het beroep wordt beslist. Verweerder heeft hier in het bestreden besluit enkel heeft op gereageerd door te verwijzen naar de uitspraak van 2 november 2022 van de meervoudige (straf)kamer voor de behandeling van zaken betreffende de Uitleveringswet waarin toelaatbaar is verklaard dat verzoeker ter fine van strafvervolging ter zake van drugshandel in georganiseerd verband wordt uitgeleverd aan Moldavië. Niet gesteld kan worden dat de uitkomst van het onderzoek van CPT niet zodanig kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft. Die uitkomst zou er immers toe kunnen leiden dat aannemelijk is dat verzoeker bij uitzetting naar Moldavië een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege de detentieomstandigheden aldaar. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat hij kennis heeft genomen van de door verweerder overgelegde uitspraak van 22 maart 2023 [4] van de voorzieningenrechter (team handel) van de rechtbank Den Haag, waarin de vordering van verzoeker om de Staat te verbieden gevolg te geven aan de beschikking van 12 december 2022 van de Minister van Justitie en Veiligheid verzoeker uit te leveren aan Moldavië is afgewezen, maar dat leidt niet tot een ander oordeel. Weliswaar, zoals blijkt uit de beschikking van de Minister en de overwegingen van de voorzieningenrechter (team handel), hebben de Moldavische autoriteiten bepaalde garanties gegeven en toezeggingen gedaan die de Minister en de voorzieningenrechter (team handel) kennelijk hebben overtuigd dat niet aannemelijk is dat eiser bij uitlevering aan Moldavië een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. De Minister en de voorzieningenrechter (team handel) hebben echter niet de uitkomst van het recente onderzoek van het CPT kunnen betrekken, omdat de resultaten van het onderzoek in 2022 nog niet beschikbaar waren. Niet op voorhand is uit te sluiten dat die resultaten van invloed kunnen zijn op de waarde die nog kan worden gehecht aan de garanties en toezeggingen die de Moldavische autoriteiten aan de Minister hebben gegeven over de behandeling van verzoeker en daarmee ook op de vraag of verzoeker bij uitzetting naar Moldavië een reëel risico loopt op ernstige schade.
4.6
De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep een redelijke kans van slagen niet kan worden ontzegd en vindt dat het belang van verzoeker om de behandeling van het beroep in Nederland te kunnen af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder om hem hangende het beroep al te kunnen uitzetten. Dit gelet op voormelde reële risico op ernstige schade dat verzoeker mogelijk loopt bij uitzetting naar Moldavië en het door verweerder niet betwiste feit dat verzoeker in het verleden al in Moldavië in detentiecentra is mishandeld.
4.7
Ter zitting is met partijen besproken wanneer de resultaten van het onderzoek van CPT te verwachten zijn. Verzoekers gemachtigde heeft daarbij aangegeven dat het onderzoeksrapport al in mei 2023 verwacht werd, waarna dit is uitgesteld naar deze zomer. Na de zitting is het de voorzieningenrechter ambtshalve bekend geworden dat het rapport van CPT is aangenomen en vrijgave ervan binnenkort te verwachten is. Gelet hierop gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat het rapport niet lang op zich zal laten wachten en de behandeling van het beroep binnen afzienbare tijd kan worden voortgezet.

Conclusie en gevolgen

5. Verzoeker heeft er belang bij om de uitkomst van het beroep in Nederland te kunnen afwachten. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe en bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
6. Omdat de voorlopige voorziening wordt toegewezen krijgt eiser een vergoeding in zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL23.20348.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.The European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment.
4.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 22 maart 2023, zaaknummer C/09/640738 / KG ZA 23-11.