ECLI:NL:RBDHA:2023:13715
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf en belangenafweging in vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was ingediend door de moeder van eiser, mevrouw [referente], op 28 april 2021. De aanvraag werd afgewezen op 19 juli 2021, omdat er geen sprake zou zijn van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn moeder, en de belangenafweging viel in het nadeel van eiser. De beslissing op bezwaar van 16 maart 2023 bevestigde deze afwijzing.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2023, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, werd de zaak behandeld. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven was, omdat eiser en zijn moeder sinds 1996 niet meer samenwoonden. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een gedwongen scheiding en dat de belangenafweging door de Staatssecretaris zorgvuldig was uitgevoerd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg. Er was geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd in het openbaar gedaan door rechter A.A.M. Elzakkers, in aanwezigheid van griffier S. van den Broek. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.